Eerlycke tytkorting
(1634)–Jan Harmensz. Krul– AuteursrechtvrijStemme:
| |
[pagina 152]
| |
2.
V ooghjes, die als sterren
Mijn brandend' hertje brandende door-stralen,
Doen mijn in Liefd' verwerren,
Ia in de Liefde dwalende verdwalen;
Soo dat ick sweef,, ick sterf, ick leef,
De Ziel is mijn ontvloghen.
Hebt ghy u dorsten,, uyt wreede Tyghers borsten
(Lief) ghesoghen.
3.
Dat ghy dus obstinatigh
Van mijn (Lief) vlucht, Kan u ghemoedt dat lijden?
Ick bid Princes zijt matigh
In straf ghebruyckt medoogingh t'allen tijden;
Acht geld, noch goedt, noch hooghe moedt,
Noch 'sWerelds-pracht, noch prale:
Want een onweder,, kan hoogh-moet smijten neder,
En doen dalen.
4.
Adieu Princesse moedigh
Mijn danckbaerheydt laet ick u tot ghetuyghe;
En bloeyt in Liefd' voorspoedigh:
Adieu Matres, met danckbaerheyd ick buyghe;
Ick wensch ghy meught,, elders met vreught
V Liefde Lief besteden:
Want ick bevijne,, twalef in een dosijne
Vindtmer heden.
|
|