SEer qualijck zijnder die geen aen; die van die sieckte inghenomen zijn, dat sy meerder als sy bennen, willen wesen, ofte schijnen: Om de ooghen van pracht-suchtighe, Rijcken te verblinden, ende die selvighe door haer schijn, de ware daet van Rijckdom soecken, wijs te maken: Hoe veel zijnder, en wordender noch huyden-daeghs, door dese Toverye bestrickt, en overwonnen? Hoe menich isser te vinden, die zijn hoovaerdighe geest den breydel soo los geeft, dat sy hem, ofte haer bedwinght, en Meester wert, soo dat hy, ofte sy, door te grooten Pracht en stinckende Hovaerdicheydt, meerder wil, en ruymte geven, als de macht vermach, ofte toe kan laten, dickmaels uyt oorsaeck, om een Rijcker tot Minnen te beweghen, ofte door die middel een goet Hylick te moghen doen, ô ellendighe, hoe pijnicht ghy u eyghen selven, met een ydel schijn die u in u voorneem weet te bedrieghen; ghedenckt met den Schip-lieden, soo wanneer het Zeyl in onweer niet ghereeft, ofte inghenomen wert, dat ghy u onderwerpt groote schade, nadeel, en ellende, door jammerlijcke Schip-breucke, die u door Storm, en quaet weder staet te verwachten, der halven, ghebruyckt voorsichticheydt, hout oogh in 't Zeyl, in teghenspoet, vermijt de Pracht, ghedachtich zijnde dese Vaersjes.
Een groot Zeyl op een kleyne Schuyt,
Dat voerter menich schoontjes uyt:
Hy is verdoolt, en seer verblint,
Die niet en reeft in harde wint:
Hy is een Sot die prachtich gaet,
Met kleyne macht voert groote Staet;
Oft, om te zijn gheacht voor Rijck,
En meer ghesien als zijns ghelijck:
Oft, om door zijn ghevalste schijn,
Tot Eer, en Staet ghebrocht te zijn;
Voorwaer, ick sie van dach, aen dach,
Ghy wert bespot met sot ghelach:
Den Rijckert acht geen rijcke schijn,
De daet wil by de wercken sijn.