Het Nederlands van nu
(1938)–Etsko Kruisinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 210]
| |
IX. De maatschappelike groepen en het Nederlands.De mensen leven in de maatschappij, en daarin zijn zij in groepen geordend, zowel door de plaats waar ze leven als door hun werk in het grote geheel, door hun verhouding tot anderen, door beroep, verwantschap, of andere gemeenschap van belangen, gevoelens of denkbeelden. Al deze groeperingen hebben invloed op het verkeer, dus ook op de taal die het voornaamste middel van verkeer is. In de voorafgaande hoofdstukken hebben wij gesproken over het Nederlands als 'n eenheid, en dat is ook juist, maar eenheid onderstelt geen eenvormigheid, integendeel: echte eenheid is slechts mogelik in verscheidenheid, d.w.z. | |
[pagina 211]
| |
wanneer vrijheid heerst om in biezonderheden af te wijken, d.i. zichzelf te zijn, terwijl eenvormigheid nooit meer is dan schijn, die bovendien slechts door dwang kan worden verkregen en gehandhaafd. Ieder lezer weet dat er in en buiten ons land, in het biezonder in Noord-België, duidelik merkbare verschillen van taalgebruik bestaan, verschillen die soms het wederzijds verstaan moeilik maken, zo b.v. wanneer 'n Vlaamse vlaskoper met Groningse boeren handelt over de prijs van het vlas. Deze verschillen hangen samen met het verschil in woonplaats, en de variëteiten van Nederlands die op plaatselik verschil berusten, noemen we Nederlandse dialekten. Wij rekenen die tot het Nederlands, even goed als de algemene verkeerstaal waarover wij tot dusver gehandeld hebben. Tal van lezers hebben in hun jeugd zulk 'n dialekt gesproken, menigeen zal het ook op latere leeftijd doen, altans wanneer hij in de omgeving is gebleven. Beschaafden spreken zulk 'n dialekt, of 'n onder de invloed van het dialekt gevariëerde vorm van de algemene omgangstaal, als hun werkkring ze met dialektsprekers in aanraking brengt. In veel gevallen spreken zulke personen dus twee vormen van Nederlands, en men zou ze tweetalig kunnen noemen, maar de benaming is feitelik | |
[pagina 212]
| |
onjuist, want voor de meeste beschaafden is het dialekt niet 'n andere taal, maar 'n sekundaire vorm van Nederlands, terwijl voor de minder beschaafden de verhouding vaak omgekeerd is: voor hun is de algemene omgangstaal het sekundaire. Het hoeft hier niet te worden uiteengezet dat er tussen deze twee uitersten veel variaties voorkomen; misschien is het goed er op te wijzen dat bij de Friezen in zekere zin van tweetaligheid zou kunnen worden gesproken, omdat het Fries misschien nog sterker afwijkt van het Hollands dan de andere plaatselike wijzen van spreken in ons land, en ten tweede omdat het Fries door natuurlike oorzaken zowel als door propaganda 'n enigszins sterkere positie van zelfstandigheid inneemt dan met name de Saksiese dialekten in het Noordoosten. Maar in de steden is van echt Fries geen sprake meer, en ook in de dorpen maakt het toenemende verkeer geleidelik het spreken van algemeen Nederlands tot 'n ekonomiese noodzakelikheid. Het is niet alleen het Fries dat tegenover de algemene verkeerstaal 'n betrekkelik sterke positie inneemt, in Brabant en Limburg is de plaatselike vorm van het Nederlands evenzeer in algemeen gebruik, zodat ook de beschaafden zo spreken, niet alleen in het verkeer met | |
[pagina 213]
| |
de minder beschaafden, maar ook in hun eigen gezin, zij het dan dat daar 'n meer of minder grote toenadering tot de algemene verkeerstaal merkbaar is. De voornaamste oorzaak van de sterke positie van het dialekt in de zuidelike provincies is te zoeken in de geringe betekenis van het verkeer van Brabant en Limburg in vroeger eeuwen met het leidende gewest Holland, daar ze nagenoeg geen direkte invloed hadden op de gang van zaken in ons land, tenminste op de politieke gang van zaken. Daarin is sedert de Franse revolutie en de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden wel verandering gekomen, maar sedert de laatste vijftig jaar is het verkeer tussen de zuidelike provincies en het deel benoorden de Moerdijk sterk belemmerd of altans beperkt door het streven van de Roomse geestelikheid tot afzonderlike organisatie zowel op ekonomies als op geestelik gebied, en dat streven naar isolering op maatschappelik gebied heeft natuurlik ook bijgedragen tot 'n sterkere scheiding op taalgebied. Zo is in het zuiden de invloed van het dialekt op de algemene verkeerstaal nog steeds sterker dan in het Noorden en Oosten, met het gevolg dat de taal van beschaafde Brabantse en Limburgse sprekers soms vrij sterk afwijkt van het algemene gebruik, trots | |
[pagina 214]
| |
het feit dat de zuidelike dialekten nauwer verwant zijn aan het Hollands, dat immers de voornaamste grondslag van de algemene verkeerstaal is, dan de Friese en Saksiese dialekten van het Noorden en Noordoosten zijn. Het woordgebruik wijkt in het Brabants en Limburgs licht niet meer af dan in de andere dialekten, maar het klankverschil is aanzienlik en ook de vormen verschillen soms vrij beduidend; één van de belangrijkste verschillen is verder het onderscheid dat in het zuiden (met inbegrip van 'n deel van Gelderland) gemaakt wordt tussen de niet-onzijdige woorden, dus de woorden die in de algemene taal het lidwoord de krijgen: deze worden in het zuiden in twee klassen verdeeld; zo zegt men mine vader maar mien moder, deze stjool maar dees taofel, de lepel maar die sjotel, einen hond maar ein kat (Royen, Pronominale Problemen). Het is heel begrijpelik dat de verwijzende vnmw 'n overeenkomstig verschil tonen; men zegt b.v. van z'n schouder: ze doet me pijn, zo hoorde ik 'n meisje uit Brabant zeggen van haar paraplu, die ze had laten hangen: Ja, ze is er, terwijl men in het Hollands zou zeggen: Hij is er. In het Zuid-Limburgs echter zegt men van de paraplu hij, althans het daarmee overeenkomende voornaamwoord: men | |
[pagina 215]
| |
moet vooral niet denken dat de zuidelike dialekten in deze dingen steeds met elkaar overeenstemmen. Wat van de positie van het dialekt in Brabant en Limburg en van de invloed ervan op het gebruik van het algemene Nederlands gezegd is, geldt in nog veel sterkere mate van het Nederlands in België; feitelik kan men daar de zaak omkeren, want het dialekt is daar de gewone omgangstaal, het algemene Nederlands is slechts aan 'n klein deel van de bevolking bekend, d.w.z. aan de taalkundig belangstellenden en de Vlaams-georiënteerden. Wanneer in dit boek dus van de algemene omgangstaal gesproken wordt, bedoelen wij de variaties op het thema van het Nederlands die door beschaafden op het Nederlandse taalgebied gesproken worden, daarnaast ook geschreven. Wat het laatste betreft kan men in het algemeen zeggen dat de verschillen klein, ja onbeduidend zijn, want het allerbelangrijkste: de verschillen van klank, valt in het schrift weg, en de verschillen op het gebied van het woordgebruik en de zinsbouw zijn in vergelijking daarmee gering, vallen bovendien niet zo sterk op. Sommige lezers denken misschien aan het dialekt dat in romans over het Brabantse en Limburgse boereleven voorkomt; maar dat is niet waarover hier ge- | |
[pagina 216]
| |
sproken wordt: het is immers dialekties Nederlands temidden van de algemene taal, altans in de meeste gevallen. Een algemene omgangstaal die over het hele gebied van 'n taalgemeenschap door bepaalde klassen van de bevolking in het mondeling en het schriftelik verkeer gebruikt wordt, grotendeels met uitsluiting van andere vormen, lijkt ons de meest natuurlike zaak van de wereld; het is echter volstrekt niet in alle landen zo, en is ook in vroegere eeuwen in ons eigen land niet zo geweest. Daarom is 'n opmerking erover hier misschien van meer belang dan mededelingen over de verschillen tussen de dialekten onderling, en hun verschillen met het algemene Nederlands. Dat de algemene omgangstaal, gegrond op de Hollandse dialekten, maar toch van deze verschillend, in ons land niet alleen bestáát, maar zo algemeen gebruikt wordt dat alle andere vormen van Nederlands daartegenover in de praktijk van het leven zowel als in ons denken over wat het woord Nederlandse taal inhoudt, van ondergeschikte betekenis zijn, heeft z'n grond in de stand van onze beschaving. Zo'n algemene mondelinge en schriftelike verkeerstaal kan alleen bestaan waar 'n gelijkmatige beschaving vrij algemeen verbreid is, waar het onderwijs voldoende ge- | |
[pagina 217]
| |
organiseerd is om invloed te hebben op het spreken en schrijven ook van die klassen die in de huiselike en maatschappelike omgang andere vormen van Nederlands horen en spreken. De toestand bij ons is in wezen gelijk aan die in andere West-Europese staten, maar komt niet in alle landen van Europa voor, ook niet geheel zo in Duitsland, waar de eenheid op politiek gebied van zeer recente datum is, en waar de eenheid van verkeerstaal grotendeels op kunstmatige wijze, met behulp van bewust naar eenheid strevende krachten, is tot stand gekomen, altans in het schriftelik verkeer. Zo ligt het voor de hand dat in Duitsland de plaats van het dialekt aanzienliker is dan bij ons zelfs in Brabant en Limburg het geval is, en dat in het mondeling verkeer de Duitse dialekten geenszins zo sterk bij de algemene verkeerstaal achterstaan als in ons land. Toch zijn er ook in ons land talrijke sporen van dialektiese invloed op de verkeerstaal, en hoe zonderling het op het eerste ogenblik mag schijnen, het is 'n feit dat juist de invloed van de levende Hollandse dialekten het sterkst in de algemene taal merkbaar is. Enkele voorbeelden mogen dit feit illustreren voordat we naar de verklaring omzien. Wij hebben in het zesde hoofdstuk enige versregels van Me- | |
[pagina 218]
| |
vrouw Roland Holst aangehaald (bl. 150), waar vormen in voorkomen als mensche', dringe', eve', dinge'. De woorden met -e, waar de apostrofe alleen dienst doet om de lezer te waarschuwen dat er anders steeds de -n geschreven wordt, zijn helemaal geen persoonlike liefhebberij van de dichteres: ook andere Hollandse dichters, als van Eeden en Gorter. om slechts twee te noemen van de ouderen, doen evenzo. Men kan ook niet ontkennen dat de vorm soms ontwijfelbare voordelen biedt aan de dichter, zoals in het volgende geval: Toen omklemde ik haar hande' en op eenmaal werd ik vol vreugde en voelde vreemd verlicht; (H. Roland Holst, Nieuwe Geboort, blz. 22.) Tweemaal -en zou waarlik niet tot de schoonheid van de eerste regel hebben bijgedragen, ook afgezien van het ritme. Men zal dan ook vinden dat -e voor -en voorkomt als het volgende woord met klinker begint, en in het rijm, zoals befloersen: koersen: boersche bij van Eeden (Lied van Schijn en Wezen), ook blozen: roze bij Gorter. Nu zou men kunnen denken dat zo iets door revolutionaire dichters geschreven wordt, maar men kan Helene Swarth niet tot zo'n groep rekenen, en toch schrijft ze: | |
[pagina 219]
| |
En tussche' opale' en paerelmoeren scheuren
Van maandoorvloeide wolken tintelt ver
En hoog,....
Dat wee mij roert tot zellef-meelij-tranen.
Bovendien schrijft Mevrouw Roland Holst in haar proza gedwee de schoolse spelling met de buigings-n, ja zelfs de naamvals-n inkluis. Zij kan dat doen in haar proza, maar wanneer zij poëzie schrijft, wordt het dragen van het masker der konventie haar onmogelik; dan schrijft zij haar eigen taal: omdat zij niet anders kàn. De vraag waarom juist de Hollandse dichters zich deze afwijkingen van de konventionele schrijfwijze veroorloven, is nu ook niet moeilik meer: ze kunnen dat omdat veel beschaafde Nederlanders, waarschijnlik de meerderheid, spreken zoals deze dichters hier schrijven. Wie dus het vers bij het lezen hoort, zal niet ontdaan zijn door de nieuwigheid, integendeel, de taal zal hem des te echter voorkomen, en ook wie zelf niet zo spreekt, is toch door de dagelikse omgang aan de vorm gewend, zodat hoogstens het woordbeeld, maar zeker niet de klank, hem als ongewoon kan aandoen. De dichters met 'n verkeerstaal die op de grondslag van andere dialekten is opgebouwd, daarentegen, wijken en in hun spreken | |
[pagina 220]
| |
èn in hun schrijven niet zo gemakkelik af van het algemeen gebruikelike ten gunste van wat ze als dialekties voelen. De lezer zal wel begrijpen dat de letterkundigen die in dialekt schrijven, d.w.z. 'n aantal Vlamingen, hier niet bedoeld worden; immers zij schrijven niet het algemene Nederlands. De eenvormigheid is in de algemene verkeerstaal niet zo groot als leken vaak menen: veel verschillen komen, het is reeds opgemerkt, in het schrift niet tot uiting. Vooral het verschil in de klinkers is vrij groot in ons land; daaraan vooral kan men bij beschaafde sprekers vaak horen uit welk deel van het land ze komen. Het al of niet gebruiken van de -n in onbeklemde lettergrepen aan het eind van 'n woord is verder één van de opvallendste kenmerken; de verschillen zijn ook groot waar de woorden in het schrift 'n r hebben: in het oosten en in andere streken spreekt men vrij algemeen de rollende r met de tongpunt tegen het tandvlees, vóór in de mond heet het gewoonlik, terwijl men in het westen, met name in de grote steden, verschillende soorten van r heeft, alle met het achtergedeelte van de tong tegen het zachte verhemelte, de huig-r. En dat verschil is des te opvallender omdat de huig-r sterke invloed heeft op de voorafgaande klinker, zodat het | |
[pagina 221]
| |
verschil tussen het Hollandse hore en het oostelike horen veel groter is dan het op het papier lijkt. Ieder merkt ook het verschil tussen het noorden (met inbegrip van het noorden van Noord-Holland) en het zuideliker deel van ons land in woorden als dol en rot: in het noorden is er groot verschil, en lijkt de klinker van dol op die van dom, terwijl de klinker in rot veel helderder is; in de zuideliker streken is er geen verschil, of 'n verschil dat niemand opvalt. In het noorden heeft men dus beslist twee aparte woorden in wij schrokken met de doffe o en je moet niet schrokken met de heldere; evenzo in: tob niet langer en top, bot en bod, dolle meid en de dol van 'n roeiboot. Er heerst hier dus geen eenvormigheid, en het geeft niet de geringste last of onaangenaamheid, mits men niemand verplicht anders te spreken dan hij gewoon isGa naar voetnoot1). Van meer belang is het verschil betreffende de begin v- en z- als in veel en zeep; in sommige streken, o.a. in Friesland, kent men die klanken niet aan het begin van 'n woord en spreekt men altijd f- en s-. In de algemene taal klinkt het voor de meesten hinderlik, en zo trachten de meeste Friezen de v- en z- aan te leren, meest met goed gevolg; wij | |
[pagina 222]
| |
hebben hun daartegenover de beleefdheid bewezen hun naam met F- te schrijven, ofschoon we niet zo ver gaan met nu ook f- te zeggen! Daarentegen zeggen we steeds vles, ook als we het nodig vinden fles te schrijven; iedereen zegt veertig, vijftig, zestig, zeventig met f- en s- maar schrijft met v- en z- omdat de woorden toch samenhangen met vier, vijf, zes, zeven, waar we de zachte medeklinkers spreken. Als iemand in veertig, enz. de v- en z- mocht zeggen, kan men erop aan dat hij ook in andere opzichten onnatuurlik spreekt, zich interessant vindt. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat woorden als vrede, broeder en vreugde in de omgangstaal de kortere vorm: vree, broer en vreugd hebben; zulke verkorting, al of niet tegelijk met (juister: na) verlies van de -d, is niet gebruikelik wanneer de volgende lettergreep 'n dienst vervult in het woordgeheel, als in laden, snijden, waar de uitgang -en (Hollands -e) de onbepaalde wijs aanduidt, of in: ik besteedde het geld, waar -de de verleden tijd aanduidt, of in treden als meervoud van treeGa naar voetnoot1), of in woedend met de uitgang -end, of in: goede wijn behoeft geen krans, waar -e de | |
[pagina 223]
| |
buigingsuitgang is van het bijv. nmw goed. Al deze woorden behouden dus het aantal lettergrepen, net zo goed als men in plaats van: deze lange dag, nooit lang of dees zal zeggen. Maar al is er geen verkorting, de woorden worden toch niet altijd, en niet overal, gezegd op de manier die de schrijfwijze doet veronderstellen: iedereen zegt misschien wel goede wijn in het spreekwoord, maar zeker zal iedereen in andere gevallen zeggen goeie wijn, rood haar maar rooie Willem, zo kwaad als 'n spin maar 'n kwaaie tegenstander. In de taal van de beschaafden in Holland, en ook verder zuidelik, zegt men laaie (laden), snije, rije, raaie (raden), bloeie (bloeden), we gaan baaie (baden), 'n trap van twintig treje. De -d- verdwijnt dus in veel gevallen, ook als de volgende zwakbeklemde -e blijft en het aantal lettergrepen hetzelfde blijft; het is ook niets biezonders, van foneties standpunt gezien, want de -d- tussen twee klinkers verdwijnt in veel talen. Alleen valt ons op dat we er -i- voor in de plaats zetten, maar dat doen we ook in andere gevallen, waar geen -d- is weggevallen, b.v. in koeien als meervoud bij koe. De invoeging van -i- schijnt dus zuiver foneties, de tussenklank maakt het ons makkeliker de woorden te spreken, ofschoon 'n vorm als | |
[pagina 224]
| |
moeë of moewe gezichten wel eens voorkomt, altans in het schrijven, en ons ook niet onecht klinkt. Het lijkt nu dat de dialekten van elkaar verschillen in de behandeling van de d tussen twee klinkers, want tegenover het zuidelike: rije, gereje, tevreje staat het Groningse: rijden, gereden, tevreden, of in echt dialekt: riedn, reedn, tevreedn. Maar nu ziet men ook waarom er hier tweeërlei vorm is, met en zonder d, want in het Gronings staat de -d- niet tussen twee klinkersGa naar voetnoot1). Bij de bespreking van vree en vrede hebben we gezien dat de langere vorm blijft naast de korte; datzelfde gebeurt met de woorden die in plaats van de -d- bij behoud van het aantal lettergrepen 'n -i- krijgen: iets ten kwade duiden, zich ten goede keren, verder in reden, waar men ook in Holland de -n zegt, zowel als de -d-. De dubbele vorm hoeft na het in het vorige hoofdstuk opgemerkte geen uitleg meer. In het gebruik van de buigingsvormen is het verschil in de algemene omgangstaal niet heel groot; in het Westen en Zuiden zegt men | |
[pagina 225]
| |
appele, in het Oosten en Noorden appels, en dat verschil bestaat in de meervouden van veel znmw. Ook in het woordgebruik is er geen groot verschil, al kan ieder wel enige gevallen opnoemen: de een zegt peen, de ander wortel, zo ook kroten naast bieten, ochtend naast morgen, en dus ochtendblad naast het vroeger uitgegeven morgenblad van de Provinciale Groninger Courant, morgenochtend naast het Groningse morgenvroeg, dat helemaal niet betekent dat het biezonder vroeg zal zijn, kip en hen, dikwels en vaak, zoenen en kussen, waarmee we passend de rij besluiten. De totnutoe opgesomde verschillen, van klank, van woordvormen, van woordgebruik, mogen onbeduidend schijnen, zijn ook niet hinderlik voor het vlotte verstaan, maar toch moet men ze ook niet onderschatten: het gezamelik effekt van sommige verschillen kan verrassend zijn, zoals de leerlingen van 'n HBS ondervonden toen de direkteur, 'n Groninger, ze bij het binnenkomen op 'n regenachtige morgen begroette met de waarschuwing: Voeten wissen, jonges, waarbij men moet bedenken dat de eind-n in beide woorden duidelik als lettergreepvormende klank onmiddellik na de medeklinker (dus voetn wissn) gesproken wordt. Ook de zinsbouw toont soms duidelike spo- | |
[pagina 226]
| |
ren van dialektiese, d.i. niet-Hollandse, invloed; zo komt in bijzinnen de persoonsvorm van het werkwoord vaak achteraan waar de Hollander die vóór de onbepaalde wijs of voltooid deelwoord zal zetten: Ik geloof dat hij wel komen zal, voor het Hollandse: Ik geloof dat hij wel zal komen, en ook: Ik geloof dat hij weggegaan is, voor het Hollandse: Ik geloof dat hij is weggegaan. Soms valt het verschil sterker op, al schijnt het spraakkunstig hetzelfde: Ik geloof dat hij wel meedoen zal, in plaats van: Ik geloof dat hij wel zal meedoen. Menig lezer zal het laatste geval licht enigszins vreemd vinden, dus als voorbeeld van beschaafd Nederlands afkeuren; de vraag waarom het sterker treft dan het eerste geval, is niet makkelik te beantwoorden; het kan samenhangen met het feit dat meedoen in zekere zin twee woorden bevat. Nog sterker zal het verschil de meeste lezers treffen in de volgende zin: Ik heb de dokter komen laten, in plaats van het Hollandse: Ik heb de dokter laten komen; in dit geval zal men wel spreken van dialekties Nederlands, niet van 'n minder algemene vorm van de omgangstaal. Het is duidelik dat de grenzen tussen de twee, schoon voor de sprekers meest niet twijfelachtig, door geen taalkundige formule vast te leggen zijn, en | |
[pagina 227]
| |
vaak door geen taalkundige verklaard kunnen worden, ook al voelt hij intuïtief dat het ene wel, het andere niet, tot de algemene omgangstaal behoort: zoals alle wetenschap leert ook de taalwetenschap, altans aan de mensen die daarvoor vatbaar zijn, bescheidenheid. Nog 'n verschil tussen Oost- en West-Nederlands is het gebruik van de bezittelike vnmw en de bepalende lidwoorden; zo zegt 'n Hollander: Hij stond vóór de (? z'n) deur met de handen in de zakken, maar in het Oosten zal men zeggen: Hij stond vóór z'n deur met z'n handen in z'n zakken. Dit verschil komt voor bij znmw die iets aanduiden dat door de spreker gedacht wordt als behorend tot de persoonlikheid waarover men spreekt, vooral namen van lichaamsdelen en kledingstukken. Het gebruik van het lidwoord is hier misschien te vergelijken met dat in de volgende zin: Hij wreef zich in de handen; de persoon wordt door zich aangewezen, en het lidwoord draagt ertoe bij de enge samenhorigheid van persoon en zaak uit te drukken. Het verschijnsel komt ook in andere talen voor, en de volledige verklaring vereist de vergelijking met andere talen, maar de lezer ziet ook zonder dat wel dat de taalverschillen binnen het Nederlandse taalgebied soms van zulk 'n aard zijn dat ze ook voor taal- | |
[pagina 228]
| |
kundigen moeilik in een of meer formules kunnen worden vastgelegd, en in menig geval door leken niet eens worden opgemerkt. Zoals in het begin van dit hoofdstuk reeds gezegd is, leeft de mens niet alleen in plaatselike groepen geordend, maar ook op talrijke andere wijzen gegroepeerd, die elk op hun manier z'n taalgebruik bepalen. De voornaamste van die groeperingen is het vak dat iemand beoefent, in ruimer zin: z'n dagelikse bezigheid, vooral wanneer die bezigheid 'n grote regelmatigheid vertoont en hem van mensen met andere bezigheden afscheidt. Zo is het vanzelfsprekend dat de zeeman in z'n taal eigenaardigheden vertoont, want 'n groot deel van z'n leven brengt hij met vakgenoten door, in volkomen afscheiding van alle anderen. Het is wel waar dat de zeeman de speciale woorden die z'n werk betreffen, dus vooral werkwoorden en zelfstandige nmw, meest gebruikt bij z'n werk en niet daarbuiten, maar de langdurige bezigheid met eenzelfde vak dwingt hem ook z'n gedachten daarmee bezig te houden, en zo komt het dat zeelui in de omgang met landrotten, zoals de anderen in zijn taal heten, vaak zeemansuitdrukkingen gebruiken. Bij 'n zeevarend volk als het Nederlandse ligt het dus voor de hand ook in de algemene om- | |
[pagina 229]
| |
gangstaal wat zeetermen te verwachten. Zo zeggen wij dat iemand begint af te takelen, of als hij jonger is: dat hij 'n ander lelik heeft toegetakeld, gebruiken we baar niet alleen voor 'n matroos die voor het eerst de linie passeert, maar ook voor nieuweling in Indië, spreken we van de bakens verzetten als we helemaal niet aan varen denken, verklaren dat iemand er bekaaid afkomt, ofschoon de zeeman dat van 'n schip zegt, overleggen we omtrent de moeilikheden die we voor de boeg hebben, zegt iemand die geestig tracht te zijn dat hij de fok opzet, spreken we van opkalefateren, in iemands kielzog varen, z'n roer recht houden, ruimschoots voldoende, voor iemand de vlag strijken, zeggen we van personen dat ze vlot zijn, en kunnen we iemand 'n vlot spreker noemen, ofschoon het zeemanswoord vlot alleen in het gezegde voorkomt, om redenen die boven (bl. 147) zijn uiteengezet. Met deze woorden die niet systematies bijeengezocht zijn, is ons onderwerp: de bijdrage van de zeelui tot het algemene Nederlands niet uitgeput, maar het is wel voldoende om de lezer ervan te overtuigen dat ook onze algemene omgangstaal de sporen draagt van die belangrijke tak van onze volkshuishouding. Zo bevat de omgangstaal ook elementen die aan andere vakken ontleend | |
[pagina 230]
| |
zijn, de taal van de handelsman, b.v. leveren, restant, de balans opmaken, partij (in de zin van hoeveelheid), fooi, allemaal woorden die aan de Franse handelstaal ontleend zijn, ook florijn, dat we als f schrijven voor onze gulden: f 5. - , soms tot misleiding van vreemdelingen, die er niet altijd op verdacht zijn dat de ‘spinachtige’ f, zoals de Engelse schrijver Lucas het noemt, heel iets anders betekent dan het Belgiese of Franse fr. vóór het getal! De financiële gebeurtenissen van de laatste jaren hebben menigeen, die zich tevoren nooit met zulke zaken inliet, genoopt er enige kennis van te nemen, altans er over te lezen, zodat hij nu kan praten over devaluatie, deflatie en soortgelijke wijsheden van de ekonomie; of men er daarom meer van begrijpt dan vroeger is 'n andere vraag, ja het schijnt zelfs twijfelachtig of de vakmensen op dit gebied er veel van begrijpen, maar men kan altans aannemen dat ze weten waarover ze spreken, wat bij anderen volstrekt niet altijd het geval is. Het is hier niet de plaats ook maar voor enig vak naar 'n zekere volledigheid te streven, en de invloed van andere vakken te illustreren. Het is voldoende er op te wijzen dat ook de talen van de theologen en rechtsgeleerden, advokaten en rechters of notarissen, hun bijdrage hebben ge- | |
[pagina 231]
| |
leverd tot de algemene taal, en tal van lagere vakken zich evenmin geheel onbetuigd laten, al blijft het leeuwendeel van de woordvoorraad van alle vaktalen natuurlik tot de beoefenaars van het vak beperkt. Tot de vrij sterk afgesloten groepen onder ons volk behoren de Joden, maar toch is die afsluiting niet zo sterk of 'n aantal woorden zijn vrij algemeen verbreid; zo weet ieder van matses, al zegt menigeen Jodenpaasbrood, van gochem, van geintjes maken, van kousjere spijzen of zaken, Groot Mokum voor Amsterdam, rabbi, sabbath, menigeen van gannef voor dief, ook van seideravond, al weet hij niet presies wat voor betekenis dit voor het Joodse gezin heeft. Weinigen weten dat sjofel 'n Joods woord is, hoe gemeenzaam ze ook met woord en zaak mogen zijn. De taal van dieven en jagers, verschillend als deze kategorieën van medeburgers in ander opzicht ook zijn, stemmen met elkaar overeen in de geringe betekenis die ze hebben voor de algemene omgangstaal. Van veel groter belang is de groepering op politieke grondslag, want wie zich niet met politiek bemoeit, zal spoedig ondervinden dat de politiek zich met hem bemoeit. Zo kennen we allen uitdrukkingen uit de partijpers, of van partijvergaderingen, zoals pro- | |
[pagina 232]
| |
letariërs, rode broeders, geestelik adviseur, klassestrijd, leiders, kumulatie, propaganda, bonzen, kameraad, partijgenoot, enz. Het is niet alleen het vak of de godsdienstige en politieke organisaties die invloed hebben op de algemene taal, elke regelmatige omgang schept de mogelikheid van woorden die in de eerste plaats in de biezondere groep gebruikt worden, en eerst sekundair tot de algemene taal doordringen. Ook de studie van 'n theoreties vak, dat geen direkte maatschappelike betekenis heeft, als de studie van de wiskunde, beïnvloedt ons denken, dus ook onze taal, en dat komt soms voor den dag in gesprekken met buitenstaanders; zo zal de wiskundige eerder dan anderen spreken van 'n bewijs uit het ongerijmde, of van wegen die elkaar snijden, of van parallelle redeneringen. De speciale taal van studenten en schoolkinderen blijft ook niet altijd tot die groepen en die leeftijden beperkt, zoals blijkt wanneer iemand die verantwoordelik is voor 'n nieuw boek zegt: Er staat 'n knalfout in de voorrede. Ook het samenleven in het gezin is soms de oorzaak van het gebruik van een of ander woord dat daarbuiten vrijwel of geheel onbekend is. Wij hebben boven reeds opgemerkt dat vrouwen veel meer gebruik maken van ver- | |
[pagina 233]
| |
kleinwoorden dan mannen, en dat sommige andere woorden eveneens tot de vrouwen beperkt zijn: zalig, zielig, 'n dot van 'n kind, enz. Er zijn ook mannewoorden die 'n vrouw zelden of nooit zal gebruiken, maar ook hier wordt het verschil kleiner doordat de vrouw steeds meer posities inneemt naast de man, of in plaats van de man. Nog 'n verschil moet hier worden genoemd dat van enigszins andere aard is, maar toch verwant: de poging om voornaam te schijnen, of welonderwezen, hetgeen men meent te kunnen tonen door kennis van vreemde talen, noopt sommigen om vreemde woorden met de vreemde klanken te spreken, als de woorden al lang gemeengoed geworden zijn, en veel mensen ze op z'n Nederlands spreken, ook al weten die heel goed hoe de woorden in de taal van herkomst gesproken worden. Zo zeggen sommigen de Franse -g- in egards (voor iemand tonen), -zj- in plaats van de Ndl -g- in origineel, ingenieur, energie, verder -sj- in plaats van Ndl -ch- in architekt. Wie dat thuis geleerd heeft zal het later natuurlik meest blijven doen, zodat het verkeerd zou zijn iemand van de ene uitspraak of van de andere 'n verwijt te maken: ook hier is verdraagzaamheid het enige middel tot vreedzaam samenleven! | |
[pagina 234]
| |
Zo zien we dat elk samenleven de taal van de mensen bepaalt; maar al de genoemde veranderingen zijn van ondergeschikte betekenis voor de algemene taal wanneer men ze vergelijkt met de biezondere vormen die de algemene taal heeft ten gevolge van het plaatselik dialekt. Alleen de laatste verschillen zijn van betekenis voor de positie die iemand in taalkundig opzicht inneemt: sommige van de plaatselike eigenaardigheden zijn in de algemene taal volkomen toelaatbaar, andere daarentegen maken op anders-sprekenden 'n onaangename indruk, vaak zonder dat we steeds presies kunnen zeggen waarom. Deze verschillen worden echter door het in intensiteit en snelheid toenemende verkeer geringer, en in steeds sneller tempo, overeenkomstig de behoeften van het verkeer zelf. Alle pogingen om het proces te verhaasten zijn niet alleen overbodig, maar ook schadelik, omdat ze de sprekers de zekerheid ontnemen die we voor het goed spreken van 'n taal nodig hebben, om die tot het natuurlike voertuig van onze gedachten te maken waartoe de taal naar z'n aard bestemd is. |
|