| |
| |
| |
II. Onze woorden:
B. Samenstelling.
In het vorige hoofdstuk is voornamelik gesproken over de enkelvoudige woorden, d.w.z. woorden die niet de indruk maken dat ze bestaan uit delen die voor ons taalgevoel 'n zekere zelfstandigheid hebben, ook al worden ze niet als zelfstandige woorden gebruikt. Zo spreken we van onze woordvoorraad, ook van voorraad, en voelen dat als samenstellingen, al weten we niet wat voor of raad hier moet betekenen. Voor de kennis van 'n taal is het niet alleen nodig ‘de’ woorden van die taal te kennen, maar ook om te weten op welke manier woorden voor al of niet verwante begrip- | |
| |
pen samenhangen, en welke middelen die taal bezit om woorden te vormen: de ene taal is in dat opzicht oneindig veel leniger dan de andere. Het Ndl behoort tot de lenige talen, het Frans tot de stijve, ja het Frans behoort tot de stijfste onder de talen die de meeste mensen in ons land min of meer kennen. Het is 'n voordeel voor 'n taal om lenig te zijn, het draagt bij tot de rijkdom van de woordvoorraad, en vooral ook tot de eenvoud en samenhang ervan, dus tot de natuurlikheid van de taal, want het vormen van nieuwe woorden uit bekende elementen is eenvoudiger dan het ontlenen aan vreemde, vaak alleen in de school geleerde, talen, zoals het Frans en het Engels niet zelden doen. Een vierkantsvergelijking of 'n gelijkzijdige driehoek, al geven ze menige leerling moeilikheden genoeg, vermeerderen die moeilikheden altans niet door hun naam, zoals in het Frans en het Engels gebeurt, waar men er Griekse of Latijnse geleerdheden voor nodig heeft. Buiten de vakwoorden hebben de stijvere talen echter ook eenvoudiger middelen; de woordgroepen: staatsman en homme d'état geven elkaar in eenvoud niet zo heel veel toe, en het Engels heeft ook talrijke eenvoudige middelen, al gebruikt het de eigelike samenstellingen veel minder dan wij.
| |
| |
Wij noemden het woord samenstelling; in de taalkunde wordt het als vakwoord gebruikt in de gespecialiseerde betekenis van samenstelling van twee woorden die ook elk op zichzelf bestaan, of door middel van een woord met een voorvoegsel dat wel niet op zichzelf voorkomt, maar toch voor ons taalgevoel een zekere zelfstandigheid bezit. Deze manier om nieuwe woorden te maken is een van de belangrijkste methoden van woordvorming in het Ndl; het zou geen zin hebben daar veel voorbeelden van te geven voor lezers die het Ndl kennen. Maar misschien is het geen ruimteverspilling enige voorbeelden te geven die de lezer laten zien dat deze manier van woordvorming ook nu springlevend is: vliegtuig, vliegmachine, vliegveld, parkeerverbod, -terrein, suikerconferentie, werkelozensteun, steunregeling, krisiskomitee, zonne- en zomertijd, sluitzegels, liefdadigheidszegels, kumulatie-ontwerp en -wet, wegenbelasting, wegenfonds, wegdek, reisbelasting, pensioenkorting, reismarken, koncentratiekamp, nationaal-socialisme, gasmasker, salarisvermindering, prijsverlaging, verbindendverklaring, kontingenteringsontwerp, invoerverbod, clearingsovereenkomst, grondstoffennood, -voorziening, massaproces, taxitarief, -standplaats, -centrale,
| |
| |
goudklausule, radiobelasting en -distributie, goudfranken, meest-begunstigingsformule, Oslo-staten, poststempelreklame, omroepvereniging, luidspreker, filmnieuws, -industrie, filmster, jeugdherberg, krisispolitiek, landbouwsteun, paktpolitiek, rubberrestriktie, handelsmissie, ijskast, hongerstaking, modeshow, showrooms, en schoonst van al spellingchaos, en spellingbesluit. Al deze woorden vindt men dageliks in de kranten, en elke dag komen er nieuwe, terwijl andere verdwijnen. Men zal opmerken dat veel van deze woorden kwesties van openbaar belang aanduiden, vaak ook begrippen van internationale politiek, verder van de eindeloze stroom van nieuwe uitvindingen. In het huiselik leven en in het intellektuele leven buiten de techniek is de verandering van woordgebruik veel geringer; veel nieuwe woorden gaan buiten het innerlike leven om, want dat verandert niet veel, zoals het oude gezegde konstateert: er is niets nieuws onder de zon. De lezer heeft natuurlik opgemerkt dat er veel vreemde woorden zijn bij deze nieuwe samenstellingen; soms zelfs woorden die in de vreemde taal niet als zodanig bestaan. Zo heeft het Engels wel lunch en room, maar niet lunchroom, dat is van Ndl makelij, en in dit opzicht hoeft men niet te proberen het ramp- | |
| |
zalige noenzaal ingang te doen vinden, zomin als noenmaal, waarmee sommige kranten zich verbeelden hun ‘belangstelling in onze moedertaal’ te kunnen bewijzen. Die beide woorden zijn te belachelik om ooit genade te vinden bij het grote publiek dat meer intuitief taalgevoel heeft dan de hervormers à la Charivarius en hun soortgenoten.
Wij hebben samenstellingen bepaald als verbindingen van twee woorden, maar sommige woorden voldoen niet presies aan die bepaling, terwijl we ze niet anders dan als samenstellingen kunnen beschouwen: apepakje, boekestalletje, slotemaker, verenigingslokaal, regeringsbesluit. Een Hollander, die immers ape zegt als meervoud van aap, boeke als meervoud van boek, slote als meervoud van slot, zou kunnen denken dat ape, boeke en slote in de genoemde woorden meervouden zijn; maar Nederlanders die het meervoud apen, boeken, sloten (dus met de -n) gebruiken, zeggen evenzeer als de Hollander apepakje, boekestalletje, slotemaker, en talloze woorden van dat type: ze kunnen dus niet de -e- hebben voor het meervoud. En dat wordt ook voor de Hollander een uitgemaakte zaak als hij bedenkt dat hij ook eendepoot zegt, wat toch wel op één eend zal slaan; hetzelfde geldt
| |
| |
van geitevel, bokkesprong, hazelip, vriendedienst. Op soortgelijke overwegingen zou men er aan kunnen denken de -s- in leraarskamer voor een teken van het meervoud te houden, maar wij spreken ook van een meisjeskamer, niet alleen in 'n school, maar ook in 'n partikulier huis, waar het 'n kamer kan zijn voor één meisje. En meisjes- kan ook geen genitief zijn, net zo min als het eerste lid in de woorden verenigingslokaal, regeringsbesluit, want zulke vormen op -s bestaan niet; ook is smidsbaas niet de baas van de smid. De zaak is dat wij samenstellingen weliswaar vormen van bestaande woorden, maar daarbij het model van uit vroeger tijd behouden samenstellingen in acht nemen: apekool, apepakje net als hanepoot, boekestalletje net als schapestal, smidsbaas net als smidsknecht of vechtersbaas. Hoe weinig wij eraan denken het meervoudig getal in het eerste lid van samenstellingen uit te drukken, of de verhouding van de delen (b.v. door de genitief-s), blijkt wel als we naast elkaar zetten schapestal, schaapherder en schaapskooi, paardestal en koestal, kievitsei en kippe-ei of eende-ei, pereboom en appelboom, boekestalletje en boekhandel. Sommige samenstellingen hebben de ‘tussenklank’ -er-: kinderpraat, kinderstoel, eierschaal, eierdopje,
| |
| |
runderhaas, ook kinderaftrek en kindertoeslag voor één kind; in al deze woorden is de stam van het meervoud kinderen, enz. als eerste lid genomen, want de eigelike meervoudsuitgang van die woorden is -en, daar -er- het verzamelbegrip uitdrukt, zoals duidelik blijkt in blaren, kleren, naast de individuele meervoudsvorm bladen en kleden. Of een nieuw woord een -s- of een -e- zal hebben hangt dus niet af van de betekenis van het eerste lid, maar van de vraag of men bij het vormen van het nieuwe woord denkt aan soortgelijke waar zulk een tussenklank voorkomt, of aan samenstellingen erzonder. Het zou dus geen zin hebben om als een nieuw woord eenmaal in gebruik is, zich te gaan afvragen of het anders had kunnen, of zelfs moeten, zijn; de gedachte dat de -e- een meervoud zou uitdrukken, en dat men daarom zou moeten schrijven apenkool is geen weerlegging waard. Maar het is toch wel opmerkenswaard dat de in de gangbare schrijfwijze meest gebruikte -en- soms gesproken wordt, zoals door sommigen in boerenzoon, boerenplaats: dit komt door de invloed van de plaatselike dialekten, en men zal deze uitspraak wel alleen horen bij mensen die in hun jeugd in de noordelike provincies hebben gewoond. Die groep spreekt ook van woordenboek, terwijl
| |
| |
elke Hollander woordeboek zegt: hier is het schrift de bron van de uitspraak met -n-, want het woord leert men voornamelik uit het boek, niet uit het mondeling gebruik; alleen komt het dialekt hier 'n handje helpen, want zonder de werkelike vormen als boerenzoon zou de spelling die invloed in zulke alledaagse woorden niet licht hebben. Maar men moet hier voorzichtig zijn, want ook in Holland zegt men strottenhoofd met de -n-, begrijpelik, want men leert 'n vakwoord bijna uitsluitend uit de boeken. Gevallen dat 'n woord gesproken wordt naar z'n spelling, zijn in alle beschaafde talen heel gewoon.
Wat de dienst van de tussenklanken -s- en -e- betreft, zij nog opgemerkt dat ze wel enig nut doen, inzover ze tot de eenheid van het woord bijdragen; schaapskooi is minder deelbaar doordat er noch een schaaps- noch een -skooi bestaat; tegelijk bewaart de tussenklank de zelfstandigheid van de beide leden. Wat de -en- in ogenblik betreft, daar spreekt men ook in Holland een -m-. Men zou kunnen denken dat dus ook in Holland de -en- in zulke woorden het meervoud aanduidt, maar het omgekeerde is het geval. In het Noorden zegt men wel boerenzoon, enz., met de -n-, maar waarlik niet omdat men bedenkt dat de zoon 'n
| |
| |
vader en 'n moeder heeft: de gedachte aan getal is bij dit woord uitgesloten, en zo is het ook bij woordenboek. Als de Hollander bij ogenblik aan het meervoud ogen dacht, zou hij natuurlik ogeblik zeggen, want het meervoud van de znmw krijgt in Holland niet -en maar -e. De uitspraak ogemblik is dus het bewijs dat men daar niet aan 'n meervoud denkt, zomin als waar elders ook in deze soort samenstellingen. Wel denkt men aan 'n meervoud ogen bij oogopslag (met één oogopslag), en daar heeft men nu juist de stam oog! Het is alsof men de dwaasheid van het gepeuter over de vorm van de samenstellingen in de would-be wetenschappelike spelling van de Vries en te Winkel voor iedereen duidelik wilde aantonen. Misschien denkt een of ander lezer aan woorden als Nationaal Jongeren Verbond, goederenverkeer, waar het eerste lid toch wel de meervoudsvorm heeft. Er moet hier een oorzaak voor zijn, en het verschil met kinderpraat en dergelijke is in elk geval duidelik: jongeren en goederen worden alleen in het meervoud gebruikt, altans is Nationaal Jongere mij vreemd; mogelik hebben we hier echter invloed van het schriftbeeld, waarover boven reeds gesproken is.
Tot de samenstellingen kunnen we ook
| |
| |
woorden rekenen zoals prins-gemaal, koningin-gemaal, koningin-moeder, sekretaris-penningmeester, advokaat-prokureur, maar wij vinden dat toch andere woorden dan de bovengenoemde; dat komt doordat ze niet één hoofdklemtoon hebben, maar twee gelijke klemtonen, zodat de eenheid van het woord veel geringer is. We zien door de tegenstelling met de eerstbehandelde woorden dat de eenheidsklemtoon een van de voornaamste kenmerken is van onze samengestelde woorden. Zo komt het dat we een samenstelling van dit type als het woord gebruikelik wordt, eenheidsklemtoon geven; dat gebeurt b.v. veel bij meid-huishoudster, waar huis de sterkste klem krijgt.
Het is niet altijd mogelik uit te maken of 'n woord 'n samenstelling is of 'n enkelvoudig woord. Voor ons taalgevoel is omdat 'n enkelvoudig woord, al kunnen we bij het bekijken van het woord wel raden dat het op de een of andere manier uit om en dat bestaat. Dat wordt des te waarschijnliker als we daarnaast zetten doordat, voordat, nadat, allemaal op dezelfde manier gevormd en gebruikt. Soms weten we niet of we zullen schrijven zoëven dan wel zo even, inzover dan wel in zo ver, en sommigen schrijven totnutoe, totnogtoe, evenals ieder schrijft vrijwel. Op dit gebied is vol- | |
| |
strekte eenheid onbereikbaar, overigens ook volmaakt overbodig. In andere gevallen is wel duidelik dat een woord uit twee woorden bestaat, b.v. waterstaat, maar we denken bij het woord toch niet aan staat, en vaak weinig aan water. Bij glimlach kunnen we denken aan glim en lach, maar wat glim is weet toch niemand; het is niet doorzichtig, anders dan grijnslach! Natuurlik is er voor het eerste lid van glimlach wel een reden geweest toen men het woord maakte, maar dat helpt ons niet wanneer we willen nagaan wat het woord in onze taal van nu is. Wij moeten, als we taalgeschiedenis hebben bestudeerd, die kennis juist van ons af zetten om de taal van nu juist te analyseren. Is potlood 'n samenstelling? Voor de meesten zeker niet, noch in de betekenis van schrijf- of tekenpotlood, noch als stofnaam (om de kachel mee te potloden).
Samenstelling door middel van voorvoegsels komt in het Ndl veel voor; we twijfelen niet aan de aard van het woord als het voorvoegsel de klemtoon draagt, als in de woorden met wan-: wanhoop, wangedrag, wanverhouding, enz. Ook niet bij de woorden met on-, al heeft het in de bijv. nmw niet de hoofdklemtoon: onmogelik, ondragelik; wèl in de znmw: onweer, onbruik, onmens, ondank, enz. We
| |
| |
hebben ook aan vreemde talen voorvoegsels ontleend: anti-revolutionair, anti-kommunistiese propaganda, pro-Franse gezindheid, supra-nationaal. Zulke voorvoegsels komen buiten de vakwoorden niet veel voor, want we hebben ook voor-, tegen-, en boven- als voorvoegsels; men zal opmerken dat de woorden met vreemde voorvoegsels ook meest in het tweede lid 'n vreemd woord hebben.
De voorvoegsels met de hoofdklemtoon hebben zo goed als steeds 'n vrij duidelike betekenis, veel meer dan de onbeklemde voorvoegsels, als in behandelen, verhandelen, verkwanselen, bestaan, verstaan, begrijpen, verdraaien, vervangen, belezen. In verscheiden gevallen zal de lezer vragen of we 'n samenstelling hebben dan wel woorden die toevallig op elkaar lijken: staan en bestaan en verstaan, gissen en zich vergissen, grijpen en begrijpen, vatten en bevatten, lijden en belijden, leiden en verleiden, vangen en vervangen. Het verband tussen grijpen en begrijpen wordt ons duidelik als we vatten en bevatten vergelijken, gissen en zich vergissen kunnen we heel goed verklaren, d.i. als samenhangend opvatten, wanneer we denken aan de dienst van ver- in verschikken, verworden. Maar het is toch evenzeer 'n feit dat we in de werkelikheid van ons spreken niet aan enig
| |
| |
verband tussen deze woordparen denken, waarom we beter doen ze in de taal van het heden te beschouwen als onafhankelike woorden, zodat bestaan en verstaan geen samenstellingen zijn te noemen. En bij woordparen als lijden en belijden, zitten en bezitten, geleden (schade) en verleden (week), vangen en vervangen is er van samenhang nog veel minder sprake: het zijn in klank op elkaar lijkende, maar in hun betekenis niet samenhangende woorden. Zulke gevallen dat de beginlettergreep van 'n woord vormgelijk is aan 'n voorvoegsel komen veel voor, zo in beginnen, vergeten, waar geen woord zonder be- of ver- naast bestaat en waar we dus niet aan samenstelling kunnen denken, al kunnen we gissen dat in vroegere tijd misschien zo'n enkelvoudig woord bestaan heeft. Maar de spreker van 'n taal denkt niet aan taalgeschiedenis, zou er bij het spreken of schrijven ook maar door gehinderd worden.
Soms zijn we niet zeker of we met 'n voorvoegsel dan wel met 'n woord te doen hebben, vooral wanneer de eerste lettergreep de klemtoon heeft, b.v. in wanhoop, betweter, betovergrootvader, extra-prestatie, oliedom. Van de eerste woorden bestaat het eerste deel niet als zelfstandig woord, maar toch maken ze de indruk daarvan, veel sterker dan de woorden
| |
| |
met het onbeklemde be- en ver-; we kunnen ook wel zeggen wat de ‘betekenis’ is van wan- in deze woorden, net als van die met het verwante on-, als onding, onweer. En in betweter denken we aan beter, al is er geen woord bet; in betovergrootvader denken we ons bij het eerste deel niets. Bij extra- kan men spreken van 'n werkelik woord, bij olie- valt dat moeiliker, want het woord olie heeft hier toch niets mee te maken. Men kan zeggen dat mee- eigen betekenis heeft in meewerken, mede- in medeklinker, medeburger, medereiziger, maar mede bestaat toch niet als zelfstandig woord in de taal van nu, al zeggen we mededeling naast meedelen, medewerker naast meewerken, mededinger naast meedingen: de voorbeelden laten zien dat mee- in de tegenwoordige taal gebruikt wordt voor nieuwe werkwoorden, mede- niet, dat bestaat alleen in 'n aantal zelfst. naamwoorden die in vroegere tijd gevormd zijn en in woorden als medegevangene, medefirmant, enz. Vandaar meepraten, meedoen, meereizen, enz., zoveel men wil. Tot de voorvoegsels die het karakter van zelfstandige woorden naderen of bereiken behoren ook enkele vreemde, als ex- en extra-: ex-burgemeester, extra-korting. Het feit dat ze ook bij Ndl woorden gebruikt worden, bewijst hoe ge- | |
| |
meenzaam ze ons geworden zijn, al lijkt ex-overbodig naast het Ndl gewezen: gewezen burgemeester.
Ook als 'n voorvoegsel geen klemtoon heeft, kan men vaak toch wel bepalen wat het betekent. Zo duidt ver- in veel woorden veranderingen aan, in de eerste plaats in veranderen zelf (anderen bestaat niet), dan in werkwoorden van bijvoeglike nmw gevormd: vergroten, verkleinen, verbreden, verduideliken, verharden, verruimen, en talloze andere, waar 'n tegenstelling met de voorafgaande toestand wordt uitgedrukt: groter maken, breder maken, enz. Het kan ook het terugbrengen in de voorafgaande toestand aanduiden, zo in vergoeden (weer goed maken), ook wel het brengen in 'n toestand waarbij niet aan 'n tegenstelling gedacht wordt, zoals in verblijden (blij maken), vergoeliken, verzoeten, vervaardigen (vaardig of gereed maken), vervuilen. Juist omdat ver- niet noodzakelik de tegenstelling met de vorige toestand uitdrukt, gebruikt men voor de aanduiding daarvan soms de vorm op -er: verbeteren, vermeerderen, verminderen; ook in gevallen waar het bijvoeglik nmw zonder -er wel bestaat, zoals in verergeren, verwijderen (iets anders dan verwijden!), verouderen. Nu begrijpt men ook waarom men in
| |
| |
de politiek spreekt van verslechtering van de arbeidsvoorwaarden, waarvoor sommigen verslechten in de plaats hebben willen stellen, omdat verslechteren volgens deze ‘geleerden’ zou uitdrukken dat de toestand tevoren slecht was! Zie daarover hoofdstuk 6, bl. 151 vv.
Het voorbeeld verouderen heeft reeds getoond dat de werkwoorden met ver- niet altijd brengen in 'n toestand aanduiden, maar ook wel het komen in die toestand; dat is het geval in verbleken, verarmen, verwilderen, verschieten (van kleuren), en kan het geval zijn in veranderen (hij verandert telkens van plan, maar ook: hij verandert telkens het plan). In zich vergissen heeft het voorvoegsel de betekenis verkeerd, evenzo in zich verspreken, zich vertellen. Vandaar komt het de ongunstige kant van de verandering aan te duiden, als in verboeren (b.v. van 'n dominee), maar misschien zit hem dat voornamelik in het tweede lid boer. Veel belangrijker is het gebruik van ver- waar het aangeeft dat de handeling of gebeurtenis tot 'n eindtoestand leidt, b.v. in verrotten vergeleken met rotten, evenzo in verspelen, verzuipen, verdierliken. Deze laatste betekenis valt niet zelden samen met de tevoren genoemde betekenis van 'n ongunstige verandering, zoals ook in zich verrekenen.
| |
| |
Het is de lezer wel duidelik geworden dat de behandeling van de voorvoegsels allerlei over de rijkdom van onze taal zou leren, maar de veelheid van betrekkingen tussen de woorden zowel als het grote aantal woorden op deze manier gevormd, maken de volledige behandeling ervan zelfs in uitvoerige werken onmogelik, en zo komt het dat men deze dingen ook in de grotere woordenboeken behandelt, 'n goed voorbeeld dat de grens tussen woordenboek en spraakkunst niet te trekken is. Voor de praktijk van het schrijven en spreken is de systematiese studie van deze dingen van geen waarde: de niet-vakman kan slechts de woorden gebruiken die hem de beste uitdrukking lijken voor z'n denkbeelden, en raakt onvermijdelik op 'n dwaalspoor als hij er met zichzelf of met anderen over gaat redeneren; en ook de vakman zal wijs doen met dezelfde weg te volgen. Men zou niet op het idee gekomen zijn dat het tweede lid van voor- of tegenstander 'n andere vorm moet hebben dan het tweede lid van buitenstaander, maar als men opmerkt dat het zo is, ziet men ook dat het redelik is, want de beide eerste woorden hangen samen met stand houden, het laatste met staan, daar het niet 'n handeling uitdrukt maar 'n toestand. Staatsrecht, strafrecht, en burger- | |
| |
lik recht zijn drie afdelingen van ons recht, alle op verschillende manier gevormd, maar allerminst willekeurig. Wat het laatste woord betreft, we hebben wel burgerrecht, maar daarom moest men voor het nieuwe begrip 'n ander woord hebben: ook woorden mogen niet op elkanders plaats gaan zitten.
Bij de studie van de samenstellingen doet men 'n ondervinding op die men bij alle echte taalstudie talloze malen zal kunnen vaststellen: men spreekt en schrijft z'n taal alleen dan goed wanneer men zich generlei dwang oplegt, maar zich, onbelemmerd door de taalwijsheid van anderen, laat leiden door z'n natuurlike taalgevoel, dat ons onfeilbaar zegt, hoe we ons moeten uitdrukken, mits we ons goed rekenschap geven van wat we presies bedoelen. In elke zin past slechts één zinsbouw, en op elke plaats in 'n zin slechts één woord volkomen bij de gedachte die in ons leeft: alle dwang, dus alle toepassing van taalvoorschriften, leidt tot taalbederf, tot onnatuurlikheid, en onnatuurlikheid leidt onvermijdelik tot oneerlikheid tegenover zichzelf, en vandaar uit ook tegenover anderen.
In het voorafgaande is bijna uitsluitend gesproken over de samengestelde werkwoorden en znmw; dat is geen toeval: wij hebben tel- | |
| |
kens behoefte aan nieuwe woorden voor nieuwe dingen en nieuwe manieren van doen, veel minder vaak voor nieuwe manieren om de mensen en dingen te waarderen, hetgeen we doen door bijvoeglike nmw, en nog minder nieuwe verbindingen tussen de dingen, zoals die door voorzetsels worden uitgedrukt: achter het huis, vóór ons huis, door het bos, enz. Nieuwe verbindingen van gedachten komen nog minder voor, en het aantal nieuwe voegwoorden is dan ook heel klein, ze komen alleen voor als een oud voegwoord in bepaalde omstandigheden wat gekunsteld, onnatuurlik gaat lijken, zoals tenzij, waarvoor we echter geen nieuw woord hebben ingevoerd, maar twee woorden gebruiken: als....niet. Tot die woorden die bezig zijn te verdwijnen, behoort ook mits, en nog meer Abraham Kuypers geliefde overmits. Er zijn toch heel wat samengestelde bijv. nmw: roestvrij ('n nieuw woord), ijsvrije havens, gedachten zijn tolvrij, kleurenblind, kurkdroog, ijzersterk, schoolziek, enz.; ook nevens elkaar geplaatste bijv. nmw, zoals grijsblauw, zuurzoet, doofstom. Trots al deze gevallen kan men echter zeggen dat de samenstelling vooral het middel is om nieuwe zelfstandige naamwoorden en nieuwe werkwoorden te vormen.
|
|