Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
VII. Het wapen der schijnadressen, schuilnamen en antidateringenWie onderdrukt wordt, zoekt naar tegenweer. Uit zelfbehoud, uit opstandige nijdigheid, gestuwd door zijn innerlijk verzet. Voor de schrijvers en drukkers der hervormde boeken, voortdurend bedreigd en getroffen door ballingschap en executie, moet het inderdaad niet gemakkelijk zijn geweest zich staande te houden en toch de geschriften verspreid te krijgen. Van een strijd met open vizier kan nu eenmaal geen sprake zijn in tijden, dat er geen eerbied bestaat voor een anders geloofsovertuiging. Zo hebben de 16de eeuwse drukkers, in het nauw gebracht, naar het wapen der schijnadressen gegrepen. Dat het een deugdelijk wapen is geweest, bewijst zijn herhaald opduiken in dagen van tyrannie en reactie, door de eeuwen heen. Als toeschouwers in de eerste wereldoorlog hebben wij geglimlacht om het vermakelijke adres, dat het Brusselse clandestiene blaadje La libre Belgique droeg: ‘Adresse télégraphique: Kommandantur-Bruxelles. Bureau et Administration ne pouvant être un emplacement de tout repos, ils sont installés dans une cave automobile’. Het kwam ons in die tijd haast voor als een anachronisme, laatste stuiptrekking van een verouderd strijdmiddel. Maar toen ruim twintig jaar later de terreur ons hier zelfs het lachen bijna verleerd had en een gemuilbande pers in het eigen land, eens de fiere zetel der verdraagzaamheid, een haast niet te geloven werkelijkheid was geworden, zijn ook in Nederland de namen van gefingeerde auteurs en | |
[pagina 112]
| |
verzonnen persen voor geheime blaadjes en uitgaven welig opgeschoten. En het is deze ‘drukkunst in het verborgene’, die aan velen nog wat steun en troost heeft gebracht. Reeds zou men uit de vorige hoofdstukken, waar herhaaldelijk boeken met schijnadressen werden vermeld, een bloemlezing voor de jaren 1520-'40 kunnen samenstellen. Het is ondertussen wel de moeite waard ze in hun gehele verband een ogenblik nader te beschouwen. Uit dit twintigjarig tijdvak zijn in de Nederlanden een veertig voorbeelden van gefingeerde adressen bekend. De meeste, ten getale van zeventien, komen voor in verboden Engelse drukken, verder dertien in Latijnse en een tiental in Nederlandse. Bij een overzicht treft het dadelijk, dat het weer de Antwerpse drukkers zijn, die er zich het meest van bediend hebben. Buiten deze stad ken ik ze uitsluitend bij Simon Corver te Zwolle, in één uitgave, bij Jan Seversz. te Leiden, in twee, en misschien éénmaal bij Peter Jansz. te Leiden, terwijl het schijnadres ‘Ghedruckt buyten Rome, in S. Pieters hof’, waarmee Die daden, werken ende leerijnghe ons Heeren Ihesu Christi ende... des Paus zijn verschenen, nog op zijn solutie wacht. Het zijn vooral Duitse plaatsnamen, die voor de verzonnen adressen werden uitverkoren: Emden, Keulen, Lüneburg, herhaaldelijk Marburg, voorts Münster, Neurenberg, Straatsburg en ook enige keren Wittenberg. Verder Bazel en ParijsGa naar eind245). Eénmaal slechts wordt er een Nederlands schijnadres gebruikt en wel Leuven, in de uitgave van Hutten's Dialogi van Oct. 1521, ‘Impressum Louanij per Petrum Achestan impensis Erachel Volphgrant’. Verschuilt zich daarachter de bekende Leuvense drukker Theod. Martinus? Het is nog niet opgehelderd en heel waarschijnlijk komt het me niet voor. Misschien een buiten- | |
[pagina 113]
| |
Titelblad van Luther, De captivitate Babilonica ecclesiae. Wittenberg (= Leiden, Jan Seversz., c. 1521?). (verkleind).
| |
[pagina 115]
| |
lander? En dan zijn er de reeds vroeger genoemde adressen, fantastisch van aard, ‘Ciuis Vtopiensis... sub intersignio Chimerae’, en. ‘H.M. Ciuis Utopiensis’, door Corver en Seversz. gebezigd, en ‘in Eutopia. Bij Resam Mondorf’, waar misschien Peter Jansz. zich mee sierdeGa naar eind246). Klaarblijkelijk is Claes de Grave de eerste geweest, die hier te lande in 1520 het nieuwe wapen gehanteerd heeft, op de voet gevolg door Corver en Seversz. Pas in 1526 begint Johannes Hoochstraten er mee, maar dan ook krachtdadig. Van hem zijn tussen 1526 en 1538 niet minder dan veertien, mogelijk vijftien, drukken met schuiladressen bekend. Martinus de Keyser maakt er eveneens korte tijd gebruik van, in de jaren 1530-1532, met een achttal, maar schijnt er daarna geen heil meer in te hebben gezien. Er valt enigermate een grens te trekken tussen betamelijke en onbetamelijke schuiladressen. Wanneer Joh. Hoochstraten zich Adam Anonymus te Bazel noemt of Joannes Philoponos te Marburg, en Mart. de Keyser Francis Foxe of Balthassar Beckenth in Straatsburg, en een derde, misschien Symon Cock, zich aandient als Niclas Twonson te Neurenberg, en Niclaes van Oldenborch Cornelis van Nieuhuys te Straatsburg wordt, dan zijn dit hoogst onschuldige vermommingen. De namen waren pure verzinsel en hun gebruik kon geen sterveling schaden. Enigszins verschillend wordt het al, wanneer Hoochstraten zich achter Hans Luft of Steffen Rodt verbergt, geen fictieve, maar levende wezens, de een drukker te Wittenberg, de ander rector in ZwickauGa naar eind247). Zulke practijken, hoe listig ze schijnen, gaan reeds bijna over de schreef van aangeboren fatsoen. Volstrekt onbetamelijk naar hedendaagse begrippen zijn de praktijken van Claes de Grave, die doodkalm een titelrand nasneed van zijn Wittenbergse collega Melchior Lotter Jun., voorzien van het druk- | |
[pagina 116]
| |
kersmerk en stadswapen, en daar verder nog diens naam en adres aan toevoegdeGa naar eind248). Zo dekt men zichzelf, maar ten koste van een ander. Wel kan als enigermate verzachtende omstandigheid worden aangevoerd, dat de vervolging van verboden boeken te Wittenberg zeker minder scherp was dan in Antwerpen, misschien zelfs in 't geheel niet werd toegepast. Bovendien overheerst er in tijden van onderdrukking en vervolging nu eenmaal een andere moraal. Een enkele keer nam een Nederlands drukker zijn schijnadres kant en klaar, gelijk een confectiemaskeradepak, van een buitenlands vakgenoot over. Aldus Mich. Hillen van Hoochstraten het eerder genoemde, kunstig samengestelde adres in de Dialogus Bulla ‘Callyrius Trulla, apud Burlassiam Cataduppae regis Stratiotarum Metropolim, Excudebat’, dat onder dezelfde vorm voorkomt in de voorafgaande Duitse uitgaveGa naar eind249). En van de andere kant vernamen we al, hoe een Engels drukker in een herdruk van Tyndale's Parable of the wycked mammon met de geleende veren van Hans Luft-Joh. Hoochstraten te Marburg pronkte en ook, hoe A. Anonimus, nu quasi te Augsburg gevestigd, nadat zijn alter ego, Joh. Hoochstraten, vermoedelijk reeds ter ziele was, nog eens tot nieuw leven werd gewekt in een Engelse Erasmus-uitgaveGa naar eind250). Gelijk ondertussen sommige Nederlandse drukkers Duitse of andere steden als hun woonplaats hebben voorgewend, zijn er door enkele buitenlanders af en toe Nederlandse schijnadressen gebruikt. Pierre de Vingle, die zijn loopbaan in de drukkerij van zijn schoonvader Charles Claude Nourry te Lyon had aangevangen, in 1531 na de veroordeling der uitgave van Bodius, Unio dissidentium de wijk had genomen naar Genève en daar, gelijk later in Neuchâtel, vele Hervormde boeken heeft gedrukt, was een meester in 't gebruik van gefingeerde adressen. Eens luidt het: | |
[pagina 117]
| |
‘Imprime a Corinthe’ en in twee andere drukken ‘Imprime a Paris par Pierre de vignolle demourant en la rue de la Sorbonne’. Op 10-12 Juni 1533 is een uitgave der Franse vertaling van Bodius' werk verschenen onder de titel Lunion de plusieurs passaiges de lescripture saincte. Aan het slot van beide delen: ‘Nouuellement imprime en Anuers par Pierre du Pont, a lenseigne du Pigeon blanc’. Naam en adres waren, voor wie meenden vertrouwd te zijn met de gehele Antwerpse drukkersbent, verrassend nieuw. Typenonderzoek echter wees dadelijk uit, dat het geen Nederlandse druk is. Pierre de Vingle te Genève bleek de drukker te zijnGa naar eind251). Nog eens heeft deze, nu te Neuchâtel gevestigd, in Les grans pardons et indulgences zich verscholen achter een Nederlands adres: ‘Nouuellement imprime a Gand par Pieter van winghue’. Om aan het Gentse adres meer schijnt van echtheid te geven is op de titel van dit Franse boek een Nederlandse tekst afgedrukt uit 1. Ioan. 4 (1), door de Franse drukker echter verhaspeld tot ‘Proest de gheesten’Ga naar eind252). Dezelfde min behoorlijke praktijken, die Claes de Grave had toegepast, zijn later ook gebezigd door Jean Gerard te Genève. In zijn uitgave van Marie Dentière, Epistre tresutile faicte... par vne femme chrestienne de Tornay, etc. (ao 1539) staat op de titel: ‘Nouuellement imprimée à Anuers chez Martin l'empereur’Ga naar eind253). In dit geval misschien iets te verontschuldigen, omdat Martinus de Keyser reeds niet meer leefde. Was dit aan Jean Gerard bekend? Maar met dat al was de drukkerij onder de leiding van De Keyser's weduwe toch in 1539 nog werkzaam en dus kwetsbaar. Is het soms uit wraak voor het ijdel gebruik, dat de twee Geneefse drukkers van Nederlandse namen hadden gemaakt, dat vele jaren later een drukker hier te lande op zijn beurt weer Genève als schuiladres heeft | |
[pagina 118]
| |
gekozen? Er bestaat een uitgave van Bugenhagen's Psalter, te dateren na 1556 en ‘Ghedruckt te Geneue, door Petrum Stephanum van Gendt’. Achter dit masker zal zeker een Nederlander gezocht moeten wordenGa naar eind254). Nog bestaan er drie Engelse uitgaven, alle van 1541 en alle met een verschillend, maar ongetwijfeld gefingeerd adres. De drukker ervan schijnt tot nu toe door Britse typenonderzoekers niet achterhaald te zijn, doch wordt voor een Engelsman gehouden. Een der drie, A frutefull treatis of baptyme and the Lordis souper, heeft als colophon: ‘At Grunning 1541 April 27’. Hiermede zal Groningen wel bedoeld wezen, waar ondertussen, zover bekend, in 1541 geen drukker werkzaam was. In Sawtry's Defence of the mariage of priestes luidt de colophon: ‘Printed at Awryk by Jan Troost, 1541 in August’, een echt Nederlandse naam, terwijl Aurich ook niet ver over de hedendaagse grenzen ligt. Het derde, een werk van Melanchthon, vertoont een Duits schijnadres ‘at Lipse (Leipzig) by Ubryght Hoff’. Aangenomen wordt, dat het drietal uit eenzelfde Engelse drukkerij stamtGa naar eind255). Reeds in het keizerlijk plakkaat van 24 Sept. 1525 was gewaarschuwd tegen anoniem verschenen boeken en eveneens in de voorafgaande Antwerpse verordening van 14 Febr. 1524/25 was onder meer de eis gesteld ‘de authoers vanden selven boecken’ te vermelden. Men kan voorbeelden te over vinden, dat èn drukkers, èn auteurs zich van deze eis, later telkens herhaald, ook na 1525 bitter weinig hebben aangetrokken. Daar zijn b.v. de Precationes biblicae en de Nederlandse en Franse vertalingen ervan, Dat gulden ghebedeboecxken en Les prieres et oraisons de la bible, in vele uitgaven tussen 1529 en 1540 verschenen. In geen van alle wordt de schrijver, Otto Brunfels, genoemd. In de Nederlandse edities der tractaten van Luther uit hetzelfde tijd- | |
[pagina 119]
| |
vak wordt slechts bij uitzondering, in die van David Joris nooit de auteursnaam vermeld. Ook de onbekende drukkers, door wie hier te lande de Summa der godliker scrifturen en de Engelse vertaling ervan in de jaren 1526-c. 1540 zijn uitgegeven, hebben het voorschrift van 1525, de auteur te noemen, naast zich neergelegd. Een manier om het gebod op sluwe wijze te ontduiken, was het gebruik van een pseudoniem. Specifiek Nederlandse voorbeelden hiervan zijn er echter weinig uit deze tijd. Het is eer een internationaal verschijnsel en in tegenstelling tot het weinig bewerkte terrein der schuiladressen, bestaat er over de pseudoniemen een uitgebreide litteratuur. Wanneer Urbanus Regius zich, vrij doorzichtig, Polytes Basilius noemt of Frith Richarde Brightwell en Martinus Butzer zich misschien verschuilt achter de naam van Bodius, dan zijn dat, al werden ze mede in Nederlandse uitgaven gebruikt, geen Nederlandse strijdmiddelen, doch de adaptatie van buitenlandse. Wel houd ik het pseudoniem Esdras, nog steeds niet bevredigend opgelost, waaronder Corver in 1521 de Lamentationes Petri heeft laten verschijnen, voor een Nederlandse vindingGa naar eind256). Dan was er ten slotte het wapen van de antidateringen. Van het ogenblik af, dat in de plakkaten de eis werd gesteld, de boeken te dateren, kon het effectief zijn. Men maakte de uitgaven een paar jaar ouder dan het verbod en de kans was groot, dat geen haan hiernaar kraaide. Terwijl ondertussen schuiladressen en pseudoniemen voor een snuffelend nageslacht meestal gemakkelijk aan te wijzen, schoon niet altijd terecht te brengen zijn, moet men al zeer vertrouwd wezen met het onderwerp van het boek of met de methodes van de drukker om te durven vaststellen, dat een datering met voorbedachten rade enkele jaren terug is | |
[pagina 120]
| |
gezet, uitsluitend met de bedoeling drukker en schrijver niet onder een reeds uitgevaardigd verbod te laten vallen. Ook heeft men antidateringen in soorten, sommige mak als lammetjes, andere listig en venijnig van aard. Er bestaan, om een enkel voorbeeld van een onschadelijk soort te geven, minstens 7 uitgaven der Ordinancien ende statuten van Karel V van 7 Oct. 1531, gericht tegen de Lutheranen, die alle volgens de colophon gedrukt zijn door Willem Vorsterman en Mich. Hillen van Hoochstraten in Antwerpen op 15 Nov. 1531. Het is evenwel in hoge mate onwaarschijnlijk, dat deze zeven edities, onderling verschillend in zetsel, inderdaad op dezelfde dag of in hetzelfde jaar verschenen zijn. Er zullen steeds nieuwe drukken nodig zijn gebleken, die dan, met de oorspronkelijke datum en al, telkens weer gedrukt werden. Van Bethlem's Devote meditacie op die passie ons liefs heeren bestaan zeker 6 verschillende uitgaven van Vorsterman, benevens 2, waarin bovendien Adr. Roelofs te 's-Hertogenbosch als de verkoper wordt vermeld. Dit achttal draagt onveranderlijk de datum 12 Oct. 1518 en ofschoon de reden in dit geval niet duidelijk is, kan toch veilig aangenomen worden, dat hier antidateringen onder lopen. Maar een kwaad opzet moet men achter een dergelijke eigenaardigheid niet zoeken. Evenmin achter de ongewijzigde datum van 12 Juni 1540, waarmede de 9 onderling afwijkende edities der Souterliedekens door Symon Cock zijn uitgegeven. Doch op ander terrein komen we met de beruchte Gentse Spelen van sinne, reeds in de Ordinantien van 1540 als gevaarlijk van inhoud gesignaleerd, waarvan de 2 Antwerpse uitgaven ‘te coope int huys van Delft’ - daar woonde de drukker Crom - de gelijke datum 25 Oct. 1539 dragen en een derde met hetzelfde adres die van 15 Oct. 1539 heeftGa naar eind257). Een bedoelde misleiding ligt ook ongetwijfeld ten | |
[pagina 121]
| |
Titelblad van Joh. Bugenhagen, Die Souter. Bazel, Adam Anonymus (= Antwerpen, Joh. Hoochstraten), 1526. (verkleind).
| |
[pagina 123]
| |
grondslag aan de antidatering der bovengenoemde uitgave van Tyndale's Parable of the wycked mammon, waarvoor de Engelse drukker pseudoniem en datum 8 Mei 1528 rustig van onze Hans Luft overnamGa naar eind258). Een drukker, die zeer waarschijnlijk in Antwerpen heeft gewoond en herhaaldelijk op antidateringen te betrappen valt, was Niclaes van Oldenborch. Schoon hij hier slechts een enkele keer terloops is genoemd, verdient hij mede een ereplaats onder de Nederlandse drukkers-martelaren. Men weet heel weinig van zijn leven af, zo weinig, dat vroeger zijn naam wel eens voor een pseudoniem is gehouden van Steven Mierdmans. Ten onrechte. In een later proces te Antwerpen wordt een verboden uitgave vermeld, door Claes van Oldenborch in 1536 uitgegeven, en dan terloops de toevoeging ‘denwelcken Claes alhier geexcuteert is’. Ter executie, en verder naar de Grote Rust, vaart men gemeenlijk onder zijn eigen naamGa naar eind259). Aangenomen moet worden, dat hij omtrent 1522 of iets later is beginnen te drukken. Nog van 1555 is er een uitgave van hem, Der waerheyt onderwys, bekend. Zijn productie omvat uitsluitend hervormde boeken, een gaaf geheel, zoals bijna geen andere drukker van het tijdvak te bieden heeft. Verscheidene ervan dragen onvervaard zijn volle naam; nooit echter een adres. Absolute zekerheid, dat de Sermonen oft wtlegghingen op alle de euangelien vander vasten, enz. door ‘den deuoten Pater Broeder Niclaes Peeters Minnebroeder ende Gardiaen’, met de datering 1520, door hem gedrukt zijn, heb ik niet, waarschijnlijk is het echter wel. Op grond van inwendige critiek namen Acquoy en Arnold beiden aan, dat deze uitgave eerder van c. 1540 is en dus opzettelijk geantidateerd werd. Ook wordt wel vermoed, dat naam en stand van broeder Niclaes Peeters gefingeerd zijnGa naar eind260). Dan bestaat er een Uutlegginghe des sesthienden | |
[pagina 124]
| |
capittels van Sinte Ians Euangelie, zonder de naam van de auteur - d.i. Luther - verschenen, waarvan de colophon luidt: ‘Gheprint by Niclaes van Oldenborch. An. 1534’. Antidatering; deze preken zijn pas in 1538 uitgesproken en voor het eerst in het jaar 1539 in druk verschenen te Wittenberg. Uit zijn drukkerij stamt ook de uitgave Den hondert ende dertichsten Psalm wtgheleyt en op 1536, waarschijnlijk eveneens te vroeg, gedateerd. Want het origineel, Latijnse voorlezingen, in Oct. 1533 door Luther gehouden - wiens naam hier weer verzwegen is -, werd voor de eerste maal in Sept. 1540 te Straatsburg gedruktGa naar eind261). Al blijft er enige twijfel hangen om de ongenoemde drukker der twee uitgaven van de Gulden onderwijsinge om te antwoorden op alle puncten die de vyanden der waerheyt by brengen moghen, een vrije vertaling van een Duits geschrift, de kans is groot, dat beide van Niclaes van Oldenborch afkomstig zijn. Deze heeft dan drukplaats en jaartal ‘Nurenberch 1525’ van de oorspronkelijke uitgave overgenomen. Vermoedelijk zijn ze van iets later datum. Met dat al heeft de antidatering niet kunnen verhinderen, dat het werk op de Index is terechtgekomenGa naar eind262). Twee uitgaven van het door-en-door hervormde werkje, van een nog onbekend auteur, Vraghe ende antwoorde op alle saken die eenen mensche ter salicheyt van noode zijn te weten, heten beide volgens het slotbericht gedrukt in het jaar 1518. Eén ervan heeft echter op het titelblad het jaartal 1526, dat vermoedelijk dichter bij het werkelijke jaar van uitgifte komt. Misschien zelfs zijn ze van nog jonger dagtekening. Stellig dus weer antidateringen van een geschrift, dat eveneens op de Index van 1558 vermeld wordtGa naar eind263). Niet zonder reden trouwens. In de vorm van vragen en antwoorden biedt het boekje een fel contra-Katholieke geloofsleer. Zo vindt men daar b.v. de volgende pas- | |
[pagina 125]
| |
sage: ‘En verdientmen nyet met goede wercken? Aenmerckt lieue broeder, metten wercken en verdient ghi die salicheyt niet,’... En elders leest men: ‘Het is grondelic wt die heylige scrifture betuycht, dat aller papen, moniken ende nonnen geloften teghen dat Euangelion zijn, ende puer sonde, want si sonder dat gheloue geschieden’. Behalve ze onder valse adressen, antidateringen, pseudoniemen of in 't geheel geen auteursnaam uit te geven, bleef er ten slotte de mogelijkheid over, de verboden boeken zonder enige vermelding van drukker, plaats of jaar, op hoop van zegen, de wereld in te zenden. En ofschoon dit blijkens de plakkaten op zichzelf reeds een strafbaar feit was, de talrijke Hervormde boeken, op deze wijze verschenen, bewijzen voor de zoveelste maal, dat er te allen tijde mensen bestaan hebben, nog slimmer dan degenen, die geboden uitvaardigen. Om slechts bij de werken van Luther te blijven, er zijn uit het tijdvak tot 1540 minstens een twintigtal drukken bekend, in de Nederlanden kalmweg, zonder enig etiket, gepubliceerd. De schuldige drukkers zijn geweest Simon Corver te Zwolle, Niclaes van Oldenborch, Johannes en Michiel (Hillen) van Hoochstraten, Martinus de Keyser en mogelijk ook Adriaen van Berghen, allen te Antwerpen, Jan Seversz. en Peter Jansz. te Leiden en een enkele onbekende drukkerGa naar eind264). Men vraagt zich af, of de drukkers en schrijvers succes hebben gehad met hun gefingeerde adressen, pseudoniemen en antidateringen. Een positief antwoord is moeilijk te geven. De directe gevolgen van hun handelwijze zijn niet of nauwelijks meer na te speuren en men moet zich met vermoedens en vage resultaten tevreden stellen. Dan komt het mij voor, dat vooral de schijnadressen, die van c. 1520 af zo geregeld opduiken en ook herhaaldelijk door een- | |
[pagina 126]
| |
zelfde drukker gebezigd zijn, klaarblijkelijk aan de verwachting beantwoord hebben. Een bewijs hiervoor zou men kunnen zoeken in het feit, dat noch Joh. Hoochstraten, noch Mart. de Keyser, de twee, die er zich het meest aan bezondigd hebben, ooit, zover we weten, met het gerecht in aanraking zijn gekomen, hoe dubbel en dwars ze dit verdiend zouden hebben. Aan Jan Seversz. wordt bij zijn proces in 1524 allerlei ten laste gelegd, niet echter, dat hij tot twee keer toe een boek onder een vals adres had uitgegeven, een vergrijp, dat, was het bekend geweest, zeker tegen hem zou zijn aangevoerd. Dergelijke bezwarende omstandigheden werden anders wel degelijk genoemd. Zo heeft het Hof te Dôle in 1530 Farel's Sommaire et briefve declaration veroordeeld, met uitdrukkelijke vermelding van het schijnadres ‘Imprimé à Venise par Pierre du Pont à l'enseigne du Pigeon Blanc, le 12e novembre 1529’ (door de rechters werd het voor een Bazelse uitgave versleten) en bevel gegeven, exemplaren ervan in beslag te nemenGa naar eind265). Het effect der antidateringen, misschien groter dan we denken, is nog moeilijker na te meten. Over het proces van Niclaes van Oldenborch, dat toch wel aan de executie zal zijn voorafgegaan, is niets bekend. Of daarbij zijn antidateringen een punt van beschuldiging hebben uitgemaakt, valt dus niet te zeggen. Hoe het zij, listig en vernuftig, met staag gevaar voor eigen leven, hebben vele drukkers het zaad der Hervorming helpen uitstrooien. Dat het welig is opgekomen, is mede aan hun onverschrokkenheid te danken. |
|