Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
V. De drukkers in de geloofsstrijdHet ligt voor de hand, dat de meeste verboden boeken uit ‘die vermaerde coopstadt van Antwerpen’ afkomstig zijn, toentertijd het belangrijkste centrum der Nederlanden. Drukkerijen en boekenproductie weerspiegelden meestal vrij zuiver het beeld van het culturele leven ener stad. Enkele cijfers ter nadere oriëntering. In het tijdvak 1500-1540 hebben in Noord- en Zuid-Nederland een 120 drukkers gewerkt, die gezamenlijk zeker ruim 4600 boeken hebben uitgegeven. Op rekening der 56 Antwerpse drukkers staan stellig een 2480 boeken, meer dan de helft dus van de totale productie. Amsterdam was pas in opkomst en zou eerst een 50 jaar later, ook op typografisch gebied, tot zijn volle grootheid geraken. In hetzelfde tijdvak werken daar een 8-tal drukkers, waaronder de bekende Doen Pietersz., en in het geheel levert de stad een honderd uitgaven op, van hun persen afkomstig. Rotterdam kan in dit verband slechts voor de curiositeit genoemd worden. Hier heeft in het gehele tijdperk 1500-1540 een enige drukker één simpel boekje van 6 bladen, de Latijns-Nederlandse woordenlijst Curia palacium, gedrukt en zich vervolgens in Delft gevestigd. Gevaar voor concurrentie van die zijde bedreigde Antwerpen dus nog niet. Toch zijn er ook in de Noordelijke Nederlanden enige belangrijke centra van boekenproductie geweest. Houdt men uitsluitend rekening met de kwantiteit, dan staat Deventer aan de spits. Geestelijk brandpunt reeds sinds de dagen van Geert Groote en Florentius Radewijns, | |
[pagina 66]
| |
met menig klooster en een bloeiende school, die vooral onder de leiding van Alexander Hegius veel leerlingen trok, was er vanzelf grote vraag naar boeken. De handeldrijvende bevolking was verder vertrouwd met de wegen voor de export. De verschillende Deventer drukkerijen hebben tussen 1500 en 1540 zeker een 780-800 boeken uitgegeven. Een respectabel getal, waarvan het leeuwenaandeel, ± 380, toekomt aan Albertus Pafraet, de drukker, die dan ook het langst werkzaam is geweest. Tot de Hervormingsstrijd in zijn eerste ontwikkeling hebben de drukkerijen daar echter vrijwel niets bijgedragen. Overziet men de lange lijst der uitgaven van Alb. Pafraet, dan blijkt duidelijk, dat kleine schoolboekjes van Cicero, Donatus, Vergilius, Ovidius, Plinius, Murmellius, etc. de Deventer specialiteit bij uitnemendheid vormden. Iets meer muziek zit er in de uitgave van het Nieuwe Testament, naar Luther's vertaling (26 Oct. 1525), waarop Pafraet dan ook zo verstandig is geweest zijn naam en adres te verzwijgen. Van moeilijkheden, die deze publicatie hem mogelijk bezorgd heeft, vernemen we niets. Die zou hij eerst in een veel latere periode ondervinden, toen enige geschriften van David Joris, op instigatie van diens aanhanger Jorien Ketel te Deventer gedrukt, in 1544 de terechtstelling van Ketel en de veroordeling van de drukkers Alb. Pafraet en Theod. de Borne Jr. ten gevolge hebben gehadGa naar eind162). Bracht dus Deventer ten bate van de nieuwe beweging weinig merkwaardigs aan de markt, heel wat meer viel er op dit gebied te beleven in het naburige Zwolle. En nog wel ondanks het feit, dat het aantal daar gedrukte boeken in hetzelfde tijdvak 1500-1540 geen zesde deel van de Deventer productie bedraagt en er zelfs na 1522 of begin 1523 in 't geheel geen drukkerij meer schijnt te hebben gewerkt. Eerst heeft de drukker Peter Os van Breda, reeds | |
[pagina 67]
| |
van c. 1478 af werkzaam en opgevolgd door zijn zoon Thieman, in Zwolle vrijwel het monopolie gehad. Toen de laatste omtrent 1516 het bedrijf naar Zutphen overbracht, volgde een kort optreden van Lubbertus Rensinck en daarna vermoedelijk even een vacuum. Tot plotseling in 1519 een nieuwe pers, de Officina Corveriana, als een paddestoel opschiet. Ongetwijfeld zal Listrius tot haar vestiging hebben bijgedragen. Deze was sinds 1516 rector van de Latijnse school te Zwolle en heeft in menig opzicht nieuw leven in de stad gebracht. Type van de humanist, groot bewonderaar van Erasmus en ook bevriend met hem, was hij, gelijk te verwachten valt, door de Hervorming niet onberoerd gebleven. Klaarblijkelijk heeft hij, eenmaal rector, reeds spoedig veranderingen in het onderwijs van de Zwolse school gebracht. Zo heeft hij het gewaagd de traditionele, haast heilige Disticha Catonis als leerboek af te schaffen. Volgens Murmellius zou hij zelfs de spot gedreven hebben met de gedichten van de toen hooggeschatte aartsrijmelaar Baptista Mantuanus. Ook Murmellius zelf, uit Alkmaar verdreven door krijgsgeweld, was van Juni 1517 af enkele maanden als leraar aan de Zwolse school verbonden. De verhouding met Listrius werd uitermate gespannen en het zal een opluchting zijn geweest, toen Murmellius naar Deventer vertrok. De oorzaak van hun onenigheid, die tot felle uitbarstingen en onverkwikkelijke schimpdichten heeft geleid en zelfs tot de klaarblijkelijk onjuiste aantijging, dat Listrius schuld zou hebben gehad aan de dood van Murmellius, zal waarschijnlijk dieper hebben gelegen dan louter verschil van inzicht over het onderwijsGa naar eind163). Vanwaar was ondertussen de Officina Corveriana gekomen? En is Simon Corver, die nooit zichzelf als drukker noemt - altijd luidt het adres ‘ex officina Corveriana’ of ‘in aedibus Corverianis’ -, maar van | |
[pagina 68]
| |
wie verscheiden getekende Latijnse voorredes afkomstig zijn, er de enige leider van geweest? In welke relatie stond hij tot Willem Corver te Amsterdam, wiens initialen W.K.(orver) op een van de door de Officina Corveriana gebruikte titelranden voorkomen? Is verder het Novum Testamentum in de vertaling van Erasmus, in Sept. 1522 met het adres ‘Aemstelredammae, ex officina Guilelmi Koruerij’ door Simon gedrukt en dan nog te ZwolleGa naar eind164)? Of was de drukker reeds naar veiliger streken gevloden? Tal van vragen, die de Officina Corveriana ons voorlegt en waar we een positief antwoord op schuldig moeten blijven. Er blijft ondanks veler naspeuringen een sluier van geheimzinnigheid over deze pers hangen, een bewijs al, dat daar iets te verbergen viel. Eén ding staat vast en ontdekkingen van de laatste jaren hebben het bevestigd, de Zwolse drukkerij van Corver is gedurende haar kortstondig bestaan een der meest actieve productie-centra van ketterse boeken in ons land geweest. Drie werken van Luther, De bonis operibus, Tessaradecas en de Epistola ad Leonem X, tractatus de libertate christiana, de laatste nog wel uitgegeven met vlag en wimpel ‘Impressum Suollae in aedibus Coruerianis’ en het jaartal 26 Febr. 1521 aan het slot. Verder de Dialogus de IV erroribus circa evangelicam legem exortis en Fragmenta aliquot van Joh. Pupper van Goch, die, ofschoon hij vóór hun optreden leefde, door de hervormers wel als een der hunnen is beschouwd en wiens geschrifen later verboden zijn. Voorts 5 uitgaven van tractaten van Wessel Gansfort, mede tot de reformatoren vóór de Reformatie gerekend. Ook het anonieme werkje, dat een plaats op de Index zou krijgen, De autoritate, officio et potestate pastorum ecclesiasticorum. Al gist men nog naar de auteur, alleen reeds de aangehangen Conclusiones van Melanchthon hebben er een ketterse | |
[pagina 69]
| |
stempel op gedrukt. Doordrenkt van het nieuwe geloof is eveneens de uitgave der Lamentationes Petri, onder het pseudoniem van Esdras verschenen, en der Prophetia S. Hildegardis met aanhang, hier beide al besprokenGa naar eind165). De Disputatio habita Gruningae in aedibus praedicatorum inter Dominicanos atque sacerdotes ecclesiae d. Martini anno 1523 is ook een geschrift, dat tot de Hervormingslitteratuur behoort. De Hoop Scheffer heeft het indertijd uitvoerig besprokenGa naar eind166). Behalve dit 14-tal positief hervormde geschriften heeft de Officina Corveriana enige Latijnse schoolboekjes van Listrius en anderen uitgegeven. Verder van Erasmus 2 grammatische werken, 2 drukken van het Enchiridion militis christiani, Bellum en Sileni Alcibiadis en zijn genoemde vertaling van het Novum TestamentumGa naar eind167). Werken nog wel niet verboden, maar waaruit de nieuwe tijd toch reeds spreekt. Inderdaad, een staat van dienst, waarmede een drukkerij, die slechts een jaar of drie, vier gewerkt heeft, voor den dag mag komen. De productie van deze Zwolse pers vormt een harmonisch geheel. Daar werd maar niet gedrukt, wat zich toevallig aanbood. Weloverwogen, met zorg zijn de publicaties uitgezocht. Vooral de keuze der min rechtzinnige geschriften van vóór de Hervorming, gelijk die van Wessel Gansfort en van Goch, en waarbij vermoedelijk ook het tractaat De autoritate, etc. ecclesiasticorum gerekend moet worden, bewijst, dat de leider of adviseur der drukkerij een intelligent, ontwikkeld man is geweest. Was het Simon Corver zelf, die de selectie deed? Of Listrius? Of geschiedde het in gemeen overleg? Dat Simon Corver niet van eruditie verstoken was, getuigt, behalve enige Latijnse voorredes, ook zijn Elegia ad clerum Amsterdamum, achter de uitgave der Elegiaie II van Listrius gedruktGa naar eind168). Uit dit gedicht valt af te leiden, dat | |
[pagina 70]
| |
Corver vroeger geestelijke in Amsterdam is geweest, maar uitgebannen werd wegens hervormde neigingen. De rol van Willem Corver, wiens naam op enige drukken der Officina Corveriana voorkomt, is nog niet voldoende verklaard. Wel weten we, dat hij van onvervalste Lutherse gezindheid was. In 1524 komt hij in officiële stukken voor als verdacht van ketterijGa naar eind169). Bezorgde hij uitsluitend de verkoop der boeken? Meer dan tot nu toe is geschied zal bij de ontwikkeling der Hervorming in Zwolle gelet moeten worden op de betekenis van de Corver-drukkerijGa naar eind170). Het is daar een, deels geheime, zender van verboden lectuur geweest, waarvan de invloed niet onderschat mag worden. In 1522 vertrekt Listrius uit Zwolle en wordt rector te Amersfoort. Hadden zijn aartsvijanden, de Dominicanen - in één van Corver's uitgaven, de Lamentationes Petri, zo ongenadig gehekeld -, die van den beginne af tegen de nieuwlichter Listrius gekant waren geweest, het pleit gewonnen? Waarschijnlijk begon, zonder de hechte steun van Listrius, thans Corver's positie wat te wankelen. De Officina Corveriana staakt tenminste haar werkzaamheid in Zwolle. Even mysterieus als haar komst, is haar vertrek. Wanneer werd ze opgebroken? Reeds in 1522? Was de uitgave van Erasmus, De duplici copia verborum, etc., verzorgd door Listrius, van 1 Febr. 1523 - blijkens de gebruikte lettertypen, rand en initialen zonder de minste twijfel van Corver's pers afkomstig - waarin, gelijk trouwens ook al in het Novum Testamentum van Sept. 1522, de drukplaats niet meer vermeld wordt, en de colophon luidt ‘Aemstelredammae ex officina Guilhelmi Coruerij’, nog in Zwolle gedruktGa naar eind171)? Zijn mijn gissingen juist, dan was op dat ogenblik de Zwolse pers met materiaal en al reeds naar Hamburg overgebracht, terwijl Willem Corver in Amster- | |
[pagina 71]
| |
Titelblad van Erasmus, Enchiridion militis christiani. (Zwolle? Simon Corver voor) Willem Corver te Amsterdam, Juli 1522.
| |
[pagina 73]
| |
dam slechts fungeerde, gelijk hij ook vóór dezen gedaan had, als verkoper der boeken. Er zijn namelijk, en dit brengt ons even buiten de landsgrenzen, in 1522-'23 te Hamburg een 15-tal louter Hervormde boeken verschenen, waarbij het zeer bekende Nyge Testament tho dude van 1523 en niet minder dan 11 tractaten van Luther. Voor het grootste deel in een Nederduits dialect, dat sterk onder Nederlandse invloed staat. Eén ervan, Luther's Nuttige expositie des evangelijs van den tien malaetschen van 20 Juni 1523, is in het Nederlands geschreven. Wijselijk werd in geen dezer uitgaven de naam van de drukker vermeld. Wel noemen verscheidene Hamburg als drukplaats. Men pleegt in de bibliografische wereld de anonieme drukkerij te betitelen als Hamburg, Ketterse drukker (‘Presse der Ketzer’). In vreedzame internationale samenwerking van Zweedse, Duitse, Zuid-Afrikaanse en Nederlandse zijde is er reeds heel wat over onderzocht en gepubliceerd. Dat er verband was tussen de Officina Corveriana en de Hamburgse ketterpers, staat als een paal boven water. Immers, twee van Corver's titelranden, de een nog voorzien van het Zwolse wapen, een kruis, staande tegen een passer (?), en met de letters W.K. (Willem Korver), komen in enkele der Hamburgse drukken voor, evenals tal van Corver's typische initialen, veelal met koppen of spelende kinderen versierd. Het volstrekte bewijs, dat hij dezelfde is als de leider van de Hamburgse drukkerij moet nog geleverd worden. Waarschijnlijk is het echter in hoge mate, zowel op typografische en historische, als op philologische grondenGa naar eind172). Later dan 1523 zijn er geen uitgaven van de Ketterse drukker in Hamburg bekend. Met de stille trom is hij gekomen en verdwenen en volgt ook daarin het voorbeeld van de Officina Corveriana te Zwolle. | |
[pagina 74]
| |
Vanzelf brengt Corver ons tot een tweede Nederlandse drukker, gelijk hij door de aard zijner uitgaven propagator van het nieuwe geloof, Johannes Hoochstraten te Antwerpen. Het is een gewoon verschijnsel, dat verwante schepselen, laat het vuige Jan Rappen, dieven en diefjesmaats of deugdzame voorstanders van Rein Leven, een Geestelijke Herbewapening of de Oxford-groep Beweging zijn, dikwijls, als vanzelf, tot elkaar getrokken worden. Soort vindt soort. Zo moet er ook een thans niet meer na te speuren draad hebben gelopen van de Officina Corveriana en de Hamburgse Ketterse pers naar Joh. Hoochstraten. Een gedeelte van het typografische materiaal, eerst in Zwolle en Hamburg gebruikt, blijkt later in handen te zijn geraakt van Hoochstraten. Aldus twee titelranden, voorts het drukkersmerk met de gevleugelde Occasio en tal van zijn markante initialen, met stoeiende putti, koppen van kinderen en dieren. Op een van beide titelranden, de voorstelling der feestelijke optocht van putti, heeft Hoochstraten zelfs weer rustig het Zwolse wapen, het kruis, dat de draagbak van de olifant versiert, laten staan. Van de andere overgenomen rand zijn evenwel de letters W.K., het Zwolse wapen en de passer verwijderd. Terwijl vaak de levens van de eerste hervormde drukkers zwaar zijn van zorg en veelal door ballingschap, zo niet erger, op dramatische wijze worden afgesloten, behoort dat van Johannes Hoochstraten tot de gelukkige uitzonderingen. Tenminste van de buitenkant bezien, maakt hetgeen hij beleefd heeft de indruk slechts avontuurlijk, fleurig en vermakelijk te zijn geweest. Waarschijnlijk is hij een zoon van Michiel Hillen van Hoochstraten, een der meest productieve Antwerpse drukkers. Van diens pers, met het uithangbord de Raap, zijn ver boven de 500 uitgaven afkomstig. | |
[pagina 75]
| |
Titelblad van Tyndale, The practyse of prelates. Marburg (= Antwerpen, Joh. Hoochstraten), 1530. Houtsneerand afkomstig van S. Corver.
| |
[pagina 77]
| |
Geheel vrij van ketterse smetten is vader Michiel ook niet geweest, blijkens een 6-tal Luther-drukken en de reeds genoemde Dialogus Bulla uit de jaren 1520-'21Ga naar eind173). Maar in de grote stroom van de productie zijn deze zeker ongemerkt meegevloeid. Van moeilijkheden, die Michiel Hillen van Hoochstraten met de justitie heeft gehad, is in ieder geval niets bekend. De eerste uitgaven van Joh. Hoochstraten werden in samenwerking met zekere Hadrianus Tilianus te Antwerpen gedrukt in 1525-'26. Het zijn een 5-tal hoogst onschadelijke werken van Chrysostomus, Adr. Barlandus en Godfr. Harmelas Theophilus. Zelfs Aleander zal er geen aanstoot aan hebben kunnen nemen. Dan echter komt er meer tekening in. Niet voor niets werkte Hoochstraten met het materiaal van Corver. In 1526 verschijnt een Nederlandse vertaling van de Souter met verklaringen van Joh. Bugenhagen ‘Gedruct te Basel bi mi Adam Anonymus’Ga naar eind174). Bijna vier eeuwen lang heeft deze Adam zijn anonimiteit, allerlei gissingen ten spijt, weten te bewaren. Het zal vermoedelijk de bedoeling zijn geweest de schijn te wekken, of de uitgave afkomstig was van de Bazelse drukkerij van Adam Petri de Langendorff. Dan met succes. Op gezag van Isaac Le Long is deze veronderstelling steeds weer nagepraat en nageschreven tot in de 20ste eeuw toeGa naar eind175), zonder dat iemand zich het hoofd erover gebroken schijnt te hebben, waarom ter wereld een Bazels drukker een boek in het Nederlands uitgaf. Indien het mij gelukt is Adam Anonymus ten slotte te ontmaskeren en hem te identificeren met Johannes Hoochstraten, beschouw ik dit als een overtuigend bewijs voor de waarde van het hedendaagse typenonderzoek. Eenmaal op het ketterse pad, gaat Hoochstraten rustig door soortgelijke publicaties de wereld in te sturen, onder diverse schijnadressen. Eerst, c. 1526 en | |
[pagina 78]
| |
in 1528, twee vertaalde werken van Luther, beide wel te verstaan zonder vermelding van diens naam. Het zijn Die Epistel van S. Pauwels tot die Galaten uutgeleyt, waarin geen jaartal of drukkersadres voorkomt, en de Postillen oft Sermonen op die epistelen ende evangelien (ao 1528), voor welke uitgave dezelfde Bazelse Adam Anonymus nog eens van stal wordt gehaaldGa naar eind176). Uit dit omvangrijke werk in folio, in 3 delen, goed gezet, met aardige initialen, mooie titelbladen en enkele houtsneden van Jan Swart, blijkt, dat Joh. Hoochstraten een bekwaam vakman was. In hetzelfde jaar, dat de naam Adam Anonymus ten tweede male ijdelijk gebruikt wordt, verschijnt een uitgave van Tyndale's Parable of the wicked mammon (8 Mei 1528) met het geheimzinnige adres ‘Printed at Malborowe’ (d.i. Marburg) ‘in the londe off hesse by Hans luft’ en weldra volgt er een reeks verboden Engelse drukken. De meeste noemen Hans luft, enkele vermelden slechts Marburg, of hebben in 't geheel geen adres. Blijkens hun typen zijn ze onmiskenbaar uit één en dezelfde drukkerij en, naar me bij onderzoek bleek, uit die van Joh. Hoochstraten afkomstig. Nu heeft er, en wel te Wittenberg, inderdaad een hervormd drukker Hans Lufft geleefd en soms is gemeend, dat al die Engelse drukken uit een filiaal van hem in Marburg stamden. Of wel, dat een Engels drukker zich achter dit schuiladres verborgen hield. Tot ook deze vesting voor de aanvallen van het moderne typenonderzoek bezweken is. Tussen 1528 en 1530 tel ik 13 van dergelijke verboden Engelse uitgaven, werken van Tyndale, van Frith, vertalingen der eerste vijf bijbelboeken door Tyndale, en ook van Erasmus' Paraclesis, benevens enige anonieme geschriftenGa naar eind177). Eén Nederlandse uitgave, de Articulen te Marburg geaccordeert 3 Oct. 1529, vermeldt aan het | |
[pagina 79]
| |
slot ‘Ghedruct te Marburg in Hessen bi Hans luft’. Zelfde oorsprongGa naar eind178). Drukkersmerk van Simon Corver, Zwolle, later gebruikt door Joh. Hoochstraten te Antwerpen, Lübeck en Malmö.
In 1530 verschijnt, in het Nederlands, Luther's Vermaninge aen de gheestlike op den rijcsdach te Ausborch vergadert ‘Ghedruct...... te Marborch in Hessen. bi mi Steffen Rodt’. Het blijkt een nieuwe streek van Joh. Hoochstraten te zijn. Ook deze schuilnaam is weer heel listig verzonnen. Want Stephan Rodt was geen fictieve figuur, maar een wezen van vlees en bloed, rector en secretaris in Zwickau, een man, die veel heeft bijgedragen tot de verspreiding van Luther's werkenGa naar eind179). Dan een intermezzo. In de jaren 1531-1535 geen enkele Antwerpse druk van Joh. Hoochstraten. De vogel is naar Lübeck gevlogen. Dreigde er gevaar, en dan soms van Engelse zijde? Ook daar te lande werden voortdurend proclamaties tegen de geschriften van aanhangers der Hervorming uitgevaardigd, en verkopers en bezitters vervolgd. Onder dezen is zekere Michaell Lobley in 1531 te Londen ervan beschuldigd, dat hij in Antwerpen verboden boeken had gekocht. Vier hiervan worden met name vermeld; het zijn: A disputacion of purgatorye en A pistle to the Christen reader, beide van Frith, het laatste gevolgd door | |
[pagina 80]
| |
Luther's Revelation of Antichrist. Verder twee van Tyndale, The obedience of a Christen man en The parable of the wicked mammon. Van het eerste werk door Frith is een uitgave zonder plaats, naam van drukker of jaar bekend, toe te schrijven aan Symon Cock in Antwerpen omtrent 1531; de drie overige zijn alle drukken van Hans Luft alias Joh. Hoochstraten, van 1528 en 1529Ga naar eind180). Begon men in Engeland zijn spelletje te doorzien en was er soms een waarschuwing tot de Antwerpse autoriteiten gericht tegen de pseudo-Marburgse drukker? In ieder geval zal Hoochstraten zich veiliger gevoeld hebben temidden van geloofsgenoten in Lübeck. Zijn drukkersmateriaal had hij voor een deel meegenomen. Lang is hij er echter niet blijven hangen. Eén druk van Aug. 1531 en een tweede van 9 April 1532, beide werken van Lutheranen, is alles wat ons tot nu toe van zijn Lübeckse productie bekend is. Het materiaal wordt weer ingepakt en hij trekt verder. Nog Noordelijker gaat het, thans naar Malmö. Niet op eigen risico vestigde hij zich daar, doch als leider der drukkerij van Kanunnik Christiern Pedersen, mede een warm aanhanger der Hervorming. Beider relatie moet uit Antwerpen stammen. Daar had Pedersen in het gevolg van Koning Christiaan II van 1529 tot 1531 vertoefd en bij die gelegenheid in de drukkerij van Willem Vorsterman een 11-tal Deense boeken, werken van zichzelf en van Luther en het Nieuwe Testament, laten drukken, waarvoor hij ten dele eigen materiaal had geleverdGa naar eind181). Terug in Scandinavië met wat hij aan drukkersgerei verzameld had, heeft Pedersen daar een drukkerij opgericht. Zelf echter geen vakman, had hij een technische medewerker nodig. Die functie nu heeft Joh. Hoochstraten bij hem bekleed. Ook deze bracht zijn drukkersmateriaal mee. Hieronder de titelrand, reeds van Corver | |
[pagina t.o. 80]
| |
Martinus Luther, 1521. Naar een kopergravure van Lucas Cranach de Oude. - Lutherhalle, Wittenberg. (verkleind).
| |
[pagina 81]
| |
afkomstig, met de putti en de olifant, nog altijd voorzien van het Zwolse wapen, en tevens de rand met het wapen van Luther, langzamerhand wel wat versleten, die vroeger, in 1526, reeds gebruikt was op de Souter van Bugenhagen, door pseudo-Adam Anonymus gedrukt. Dan nog een titelrand met een bijbelse voorstelling, mij te voren alleen uit een Lübeckse druk van hem bekend, het Occasio drukkersmerk, eens van Corver, en een hele collectie initialen. Eveneens had hij enkele van zijn lettertypen meegenomen en het is merkwaardig te zien, hoe hij er thans een Deense ø in heeft moeten lassen, die echter slecht in het corps past. Met dit gecombineerde materiaal gaan Pedersen en Hoochstraten in Malmö aan de slag en produceren een reeks uitgaven, vrijwel uitsluitend van hervormde of politieke aardGa naar eind182). Heel lang heeft de samenwerking niet geduurd; de eerste gedateerde druk is van 11 Jan. 1533, de laatste van 1535. Verder is het bekend, dat Pedersen al in 1536 zijn typografisch materiaal voor 400 thalers verkocht heeft aan de Kopenhaagse drukker Hans Vingaard, mede iemand van hervormde gezindheid. Ook dat van Joh. Hoochstraten? In Vingaard's drukken trof ik nog slechts één enkele titelrand, die met de bijbelse voorstelling, van hem aan. En juist in het jaar 1535, op 29 Oct., verschijnt er weer een Engelse druk, Tyndale's Obedience of a Christen man, met het welbekende adres ‘At Marlborow in the lande of Hesse... by me Hans luft’. In Antwerpen teruggekeerd uit het hoge Noorden, zet Hoochstraten dus het bedrijf op de oude voet door. Alleen gebruikt hij nu grotendeels ander materiaal en maakt het ons dientengevolge moeilijker hem na te speuren. Waarschijnlijk moet ook nog een Engelse druk, een werk van John Johnsone met het fictieve adres ‘At Parishe, by me Peter congeth’ op zijn | |
[pagina 82]
| |
rekening worden geplaatst. Zeker is dit het geval met Certeine prayers and godly meditacyons van 1538, weer met een nieuw schuiladres ‘Emprented at Malborow... per me Ioannem Philoponon’. En eveneens The testament of master Wylliam Tracie, van 1535, een werk van Tyndale en Frith, echter zonder naam of fictief adres, is van hem afkomstigGa naar eind183). Altemaal gevaarlijke boeken, zwaar van springstof. Toch is er klaarblijkelijk voor Hoochstraten geen uitbarsting van gekomen. Nergens is het minste spoor te vinden, dat hij ooit in een proces gewikkeld is geweest. Na 1540 ondertussen schijnt zijn vechtlust wat bedaard te zijn. Hij schikt zich in 't gareel van de gezeten burger. Het vuur is uitgedoofd. Misschien was hij getrouwd. In ieder geval is hij, gelijk veel stervelingen, boeiender in zijn jeugd dan op middelbare leeftijd. Wel drukte hij tussen 1540 en 1543 zeker nog ongeveer 18 boeken, nu met het echte, fatsoenlijke adres ‘In rapo’ van zijn (vermoedelijke) vader Michiel Hillen van Hoochstraten. Grotendeels zijn het makke, Latijnse schoolboeken. Erasmus' Enchiridion militis christiani (1542) en diens vertaling van het Nieuwe Testament (1543) behoren tot de weinige uitgaven, die even herinneren aan de aardige productie van wijlen Adam Anonymus - Hans Luft - Steffen Rodt. Aangenomen wordt, dat hij in 1543 of '44 is overleden, nog vóór Michiel Hillen van HoochstratenGa naar eind184). De schuiladressen van Joh. Hoochstraten hebben klaarblijkelijk naam gemaakt. Een enkele keer zelfs zijn ze door buitenlandse drukkers van hem geroofd. Heeft hij dit nog beleefd, dan zal hij er zeker geen aanstoot aan hebben genomen, gewoon als hijzelf was geweest met andermans veren te pronken. De eerste keer is Hans Luft met het Marburgse adres en al gestolen in een uitgave van Tyndale's | |
[pagina 83]
| |
Parable of the wycked mammon. Mede de datum 8 Mei 1528 werd overgedrukt uit de editie van de echte Hans Luft = Joh. Hoochstraten. Wie de Londense drukker van deze falsificatie is, òf Thomas Berthelet, òf Hugh Singleton, is een vraag, waar de Engelse bibliografen het nog niet over eens zijn en ook hun dateringen schommelen tussen 1536 en 1550. Terwijl dit inmiddels slechts een geantidateerde piratendruk genoemd moet worden, is een andere roof zelfs iets sensationeler. In 1545 verschijnt Coverdale's Shorte recapitulation or abrigement of Erasmus Enchiridion met het adres ‘Imprinted at Ausborch bij A. Anonimus’. Dus Adam Anonymus redivivus, maar nu van Bazel naar Augsburg verhuisd. Zekerheid, wie de roofdrukker is, heb ik nog niet. Vermoedelijk echter eveneens een NederlanderGa naar eind185). Met Corver op drift geraakt, zijn we via Hamburg in Antwerpen en tussenstadia in Lübeck en Malmö beland. Thans terug naar Noord-Nederland. Want onder de zeer productieve drukkers van verboden boeken verdient ook Jan Seversz. te Leiden een ereplaats. Toen hij, waarschijnlijk als eerste gedateerde druk, op 10 Maart 1502 het suikerzoet getitelde boekje uitgaf, de Wandelinge der kersten menschen met Ihesu den brudegom der sielen inden hof der bloemenGa naar eind186), gevolgd door vele andere devote werkjes, zal hij kwalijk vermoed hebben, hoe hij in later dagen van het pad dezer rustige rechtzinnigheid zou afwijken. Werkzaam op de Hooigracht, in het Gulden Missael, is hij jaren lang, en zeker van 1506 af, de enige drukker te Leiden geweest. Ruim 100 uitgaven, voor een groot deel in de landstaal, zijn tussen c. 1501 en 1523 van hem bekend. Daaronder voortreffelijk uitgevoerde boeken, verscheidene versierd met houtsneden van Lucas van Leyden. Zo het Missale Traiectense van | |
[pagina 84]
| |
1514, een werk, dat door Dülberg misschien de fraaiste druk van de Hollandse Renaissance is genoemd. Ook het prachtige titelblad van Der byen boeck, vertaling van Thomas Cantipratensis (16 Nov. 1515), en de mooi gecomponeerde titelhoutsnee van De reipublice cura van Philippus de Leyden (14 Sept. 1516) verraden de hand van dezelfde meesterGa naar eind187). Behalve drukker was Seversz., gelijk hij zichzelf in enige uitgaven noemt ‘parcamentmaker’ of ‘fransijnmaker’ (francijn is een soort perkament). Naar perkament was in die dagen veel vraag. De overheid had het nodig voor tal van geschreven officiële documenten. Tevens werd het wel voor boeken gebruikt. Want evenals nu prentenboeken vaak op linnen gedrukt worden om langer weerstand te bieden aan de alverscheurende handen van kleine lezers of kijkers, werden toen populaire schoolboekjes, gelijk de Donatus, Abecedaria, de Dominus quae pars, de Disticha Catonis en dergelijke, voor de duurzaamheid van perkament vervaardigd. Jan Seversz. heeft niet alleen deze grondstof bewerkt, maar zich mede met het drukken erop bezig gehouden. Minstens een tiental van zulke perkamenten uitgaafjes zijn me van hem bekend. Vele jaren heeft Seversz. dus, een geaccrediteerd, bekwaam drukker, op de Hooigracht zijn vak uitgeoefend. Tot ook hem het nieuwe geloof heeft aangegrepen, zo krachtig en zo overweldigend, dat hij er rust, gezin en stad voor heeft prijs gegeven. Nadat hij reeds in 1523 en daarna nog drie malen voor het Hof van Holland gedaagd was, is hij op 13 Juli 1524 wegens het drukken van de Summa der godliker scrifturen oft een duytsche theologie bij verstek veroordeeld tot levenslange verbanning uit Holland, Zeeland en Friesland, met verbeurdverklaring van zijn goederen. Zelf had hij zich bijtijds uit de voeten gemaakt en was naar Utrecht getrokken. Daar ook bleven de moeilijk- | |
[pagina 85]
| |
heden niet uit. Al op 17 Juni 1524 is er hem zijn borgerschap opgezegd en werd hij uit de stad verbannen, ‘want hy mettet werck van Lutheryen besmet is’. Waar heeft hij toen gehuisd? Op 7 April krijgt hij verlof in Utrecht terug te keren. Kort vreugde. Op 17 Mei wordt hij opnieuw ‘met alle syne dienres die met hem printen’ voor eeuwig uit de stad gewezen ‘om des wille hy van der zaken van Luteryen gecorrigeert is geweest’. Een bewijs ondertussen, dat hij hier zijn oude beroep heeft uitgeoefend, al zijn er tot nu toe geen drukken van hem met een Utrechts adres bekend. Was hij met drukpersen en al naar Utrecht getrokken? In dat geval heeft de Leidse overheid toch zeker, toen die gevaartes vervoerd werden, een oogje dicht gedaan. Weer wordt Seversz. dus voortgejaagd op de moeilijke weg van de ballingschap. Zijn doel is nu klaarblijkelijk Antwerpen. In 1527 verschijnt daar zijn eerste druk. Maar reeds had hij, nieuwe dronk uit de lijdensbeker, te voren kennis gemaakt met een Zuid-Nederlandse gevangenis. Uit de overgeleverde gegevens valt moeilijk af te leiden, wanneer hij gezeten heeft als ‘prisonnier par longe espace’, 't zij in Brussel, 't zij in Mechelen. De kosten ervoor zijn op 26 Sept. 1527 gerestitueerd, maar heten te lopen over uitgaven van Nov. 1521-Nov. 1523Ga naar eind188). Dit kan niet juist zijn. Want tegelijk wordt hierbij geld verrekend, afkomstig uit de confiscatie der goederen van hem en zijn vrouw, die toch zeker op zijn vroegst nà de veroordeling van Juli 1524 gesteld kunnen worden. Zo meen ik, spijt andere opvattingenGa naar eind189), de gevangeniskosten als daterende uit de jaren 1526 of begin 1527 te moeten beschouwen. Waarom is Seversz. daar gevangen gezet? Nieuwe bewijzen van Lutherie? Of lag zijn eerste veroordeling gelijk een Kaïnsmerk op hem en werd hij alleen voor de veiligheid opgeborgen? Wat de oorzaak mag geweest zijn, | |
[pagina 86]
| |
weer vrij man, heeft Seversz. een paar jaar in Antwerpen gewerkt. Van enige betekenis is zijn productie er niet geworden. Slechts 5 uitgaven, die zijn naam dragen, de een in combinatie met Petrus Sylvius en een ander met Vorsterman, kent men uit de Antwerpse tijd, daterend van 1527, 1528 en 1529. Misschien was hij van een ervan alleen de verkoper. Het merkwaardigst nog is zijn samenwerking met Vorsterman geweest, van wiens Nieuw Testament van 1528 niet lang geleden een exemplaar werd gevonden, dat beider naam in de colophon vertoontGa naar eind190). Aan Lutherse boeken heeft hij zich, zover bekend, in Antwerpen niet meer gewaagd. Een zekere positie schijnt hij er zich toch verworven te hebben, gelijk blijkt uit zijn opname in het S. Lucas-gilde (ao 1530)Ga naar eind191). Behalve het drukken heeft hij in Antwerpen ook weer zijn oude vak van perkamentbereider uitgeoefend. Op het titelblad van de Calengier van 1527 noemt hij zich ‘parkementmaker’. Uit Antwerpen te eniger tijd, ondanks de levenslange verbanning, in Leiden teruggekeerd, sterft hij er juist bijtijds, eer hij in een nieuwe rechtszaak wordt gewikkeld. Deze was echter dit keer van minder ernstige aard. Het loopt alleen over de kwestie, dat hij binnen Leiden ‘hanterende was die neringe ofte ambachte van de witmaeckerye’, hoewel hij geen poorter was. Tot het witmakersgilde behoorden onder meer de perkamentmakers. Zijn weduwe Marijtgen moet op 29 Oct. 1534 dit geval verder opknappen, 't geen ze, waardige vrouw van een geloofsstrijder, kordaat heeft gedaanGa naar eind192). Eigenaardig is het, dat nog steeds geen exemplaar van zijn uitgave der Summa der godliker scrifturen, het enige boek, dat in de aanklacht tegen Seversz. met name genoemd wordt, is teruggevonden. Wel verscheiden edities van andere herkomst, die, doch op onvoldoende gronden, soms voor de bewuste druk van | |
[pagina 87]
| |
Seversz. zijn aangezienGa naar eind193). Misschien duikt er van onverwachte zijde te eniger tijd eens een op; misschien ook hebben de ketterjagers dit keer hun vernietigingswerk zo grondig verricht, dat de oplaag volslagen van de aardbodem is weggevaagd. Het is hier niet de plaats uit te weiden over deze Summa, een bewerking door de schrijver zelf, meer nog dan een vertaling, van de Oeconomica christiana, waarvan Hendrik van Bommel de vermoedelijke auteur isGa naar eind194). Van uitgesproken hervormde inhoud, heeft het in het andere kamp veel tegenstand gewekt. Terwijl alleen de Summa uitdrukkelijk vermeld wordt, kan men lezen uit het vonnis van Jan Seversz. - vervat in een officieel juridisch brabbeltaaltje van het ergste soort - dat ‘voirs. deffaillant’ ook reeds te voren een berisping van de overheid had ontvangenGa naar eind195). Het pleit voor de ernst van zijn geloofsovertuiging, dat hij desalniettemin het boek heeft durven uitgeven. Van voorafgaande verboden drukken, door Seversz. bezorgd, zijn er pas in later jaren enkele bekend geworden: de Acta Academie Lovaniensis contra Lutherum, waarschijnlijk van Erasmus, een drietal werken van Luther, Die thien geboden Gods, De captivitate Babilonica ecclesiae met het schuiladres ‘Wittenberge’ en Een sermoen vanden hoochwaerdighen sacrament des h. warachtigen lichaems ons heeren Jhesu Cristi en nog de Apologia cuiusdam Christiane veritatis amatoris adversus importunos doctrine Lutheriane calumniatores van een onbekend auteur, vermoedelijk alle stammende uit de jaren 1521-1522Ga naar eind196). Ofschoon het de vraag blijft, of de autoriteiten al deze drukken, zonder naam en deels listig gecamoufleerd verschenen, wel als uitgaven van Seversz. herkend hebben, moet hij in ieder geval zelf geweten hebben, dat zijn straf niet geheel onverdiend was. | |
[pagina 88]
| |
Mocht de Leidse overheid gemeend hebben door de verbanning van Seversz. de stad van ketterse boeken gezuiverd te zien, dan heeft ze zich deerlijk misrekend. Er zijn bewijzen, dat deze daar ook na Juli 1524 nog levendig verhandeld en gedrukt werden. In Leiden is een fragment van een winkelkasboek bewaard, waarvan men vroeger gemeend heeft, dat het aan Seversz. heeft toebehoord, maar dat, naar ik geloof te hebben aangetoond, veeleer van de latere Leidse drukker Peter Claesz. van Balen is geweest. Uit dit kasboek verneemt men, dat de handel in verboden boeken, speciaal in werken van Luther, er omtrent 1526 welig tierde. Van diens geschrift, De libertate christiana, is zelfs een exemplaar verkocht aan een pastoor te Leiden. Een uitzondering was deze geestelijke niet. Zo bleek b.v. een kanunnik te Luik boeken van Luther te bezitten; hij nam de vlucht uit vrees voor zijn levenGa naar eind197). Geen wonder, dat de schapen doolden, wanneer de herders hen voorgingen. Heeft niet al Maerlant in Der kerken claghe gezegd: ‘Bi quaden herden bliven die scaep verloren’? Niet lang na het vertrek van Seversz. treedt er voorts weer een nieuwe moedige Leidse drukker op, Peter Jansz., die, geenszins afgeschrikt door de veroordeling van zijn collega, naast veel rechtzinnige boeken rustig een enkel werk van Luther, verboden nieuwe Testamenten en meer dat niet door de beugel kon, drukteGa naar eind198). Criminele correcties waren daar ter stede dus boter aan de galg gesmeerd. Dank zij Seversz., Peter Claesz. van Balen, Peter Jansz. en dank zij Corver, zijn Leiden en Zwolle hier in de Noordelijke Nederlanden de belangrijkste centra voor de productie van hervormde boeken in de jaren 1520-1540 geweest. Amsterdam heeft er op dit gebied niet bij kunnen halen. Een zeer markante figuur onder de hervormde druk- | |
[pagina 89]
| |
kers is eveneens Adriaen van Berghen te AntwerpenGa naar eind199). Omtrent 1500 is hij beginnen te drukken. Een goede, veelzijdige productie, zowel van wereldlijke als geestelijke aard. Verscheiden der uitgaven zijn voorzien van mooie houtsneden. Ook hij wordt aangetrokken door het nieuwe geloof en offert er gelijk Seversz. rust en veiligheid voor op. Waarschijnlijk is hij dezelfde als ‘Adriaen de boeckbinder’. In dat geval heeft hij al in Oct. 1522 ‘van synen mesdaden ende Luteryen’ op de kaak gestaan, een straf, die in verband wordt gebracht met zijn uitgave van Een schone exposicie ende verstant op Credo in deum, de vertaling van een werk van LutherGa naar eind200). Tevens schijnt hij in de gevangenis te hebben gezeten. Op 19 Jan. 1523 wordt hem, samen met de drukker Aerd Lints, een kwart jaars kwijtgescholden, dat zij volgens hun veroordeling nog hadden moeten uitzitten. Verbeterd of geïntimideerd heeft de straf hem blijkbaar niet. Al in Aug.-Oct. 1523 geeft hij een Nieuw Testament naar Luther's vertaling uit en opent daarmee de reeks zijner verboden Nieuwe Testamenten of gedeelten ervan. Er volgen twee uitgaven van 1524, een in 1525, 1533 en in 1541. Hem valt dan ook, niet zonder reden, de onderscheiding te beurt, dat zijn Nieuwe Testamenten, samen met die van Christoffel van Ruremund en Johannes Zell, een afzonderlijke vermelding op het plakkaat van 14 Oct. 1529 en op latere verkrijgenGa naar eind201). Heel wat meer verbodens is er nog van zijn pers gekomen: Mart. Butzer, Handelinge vander openbaerder disputacie... te Straesburch teghen Hoffmann van 1533; één uitgave van Gassar's Cronijcke van 1533 en twee van 1534; Dye principaele hooftarticulen van allen dinghen dye den mensche troostelick zijn van 1533, een geschrift, dat later op de Index geplaatst is; Een profitelic ende troostelic boexken vanden gheloove ende hoope van 1534, ondanks zijn onschuldige | |
[pagina 90]
| |
titel ketters van inhoud evenals het Gulden ghebedeboexken uut den ouden ende nyeuwen Testamente van 1535, dat behalve de vertaling van Otto Brunfels, Precationes biblicae nog andere verboden tractaten bevat. In 1535 verschijnt bij hem ook een der drukken van de Fonteyne des levens, vertaling van een Latijns origineel van onbekende oorsprong. Dan vermoedelijk omtrent dezelfde tijd het wel getekende, maar niet gedateerde Devoet boexken... in welcke begrepen zijn drie principale hooftstucken, etc., vertaling naar Luther met meer verdachte tractaatjes als aanhangsel. Eveneens rieken de bekende Refereynen, voorgedragen op het landjuweel van Gent in 1539 en die Van Berghen op 30 April 1540 uitgaf, naar de mutsaardGa naar eind202). Een respectabele productie dus van hervormde aard. Maar het pad van de drukker is dan ook niet over rozen gegaan. In 1522-'23 zagen we hem vermoedelijk voor het eerst in aanraking met de justitie. Een document van 1533 vermeldt, dat hij al twee keer ‘op die kake’ had gestaanGa naar eind203). In 1534 nieuw conflict: beschuldigd ‘Lutheraensche ende heretique boecken’ te hebben bewaard en verkocht. Vermakelijk is zijn verdediging. Hij dist een lang verhaal op, hoe zijn open winkel gelegen is bij de Cammerporte, waar iedereen met wagens langs komt; hoe passanten, hemzelf dikwijls onbekend, dagelijks pakjes, reistassen, mantels, enz. tijdelijk bij hem neerleggen, tot zij een wagen hebben gekregen om mee te reizen, en dat hìj niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de inhoud van dergelijke pakken. Dat hij bovendien ziek in bed lag en in zijn winkel slechts enige ‘van synen cleynen kinderkens’ aanwezig waren, toen het bewuste pak in beslag werd genomen, zodat hijzelf het niet gezien heeft. Vrijspraak volgt op 27 Nov. 1534. Zou een rechter, die zich op een dergelijke wijze met een kluitje in het riet liet sturen, wel volmaakt onpartijdig | |
[pagina 91]
| |
zijn geweest? In Juli 1535 weer gevangen, wegens de verkoop van verboden boeken. Ditmaal loopt het minder goed af. Op 3 Jan. 1536 verbannen uit Antwerpen en veroordeeld tot een pelgrimage naar ‘Nicossien in Cypers’. Boven de verre reis naar Cyprus verkoos Van Berghen een verblijf in Holland. Hij heeft er gewoond - we weten het uit een later proces - in Schoonhoven, Rotterdam, Delft en Den Haag en enige andere niet genoemde plaatsen. Een paar jaar schijnt alles goed te zijn gegaan. Klaarblijkelijk voorzag hij in zijn levensonderhoud met het verkopen van boeken. De pers in Antwerpen bleef inmiddels ook werken, zeker bestuurd door een meesterknecht of familielid. Maar in 1542 volgt het droevig slottafereel van Van Berghen's leven. In zijn huis te Delft worden veel verboden boeken, zonder naam van auteur, jaar of drukplaats, aangetroffen, die hij heeft ‘vercocht int heymelick die ghene, die des aen hem versochten’. Een clandestiene zaak dus van hervormde boeken. Op 14 April 1542 veroordeeld door het Delftse gerecht om twee uur op het schavot te staan of te zitten ‘met eenige vande voorsegde boucxkens omme zijn hals’. Dit was een meer voorkomende straf. In Amsterdam werd zekere Joriaen Benthuysen, pas veertien jaar oud, die in een Luthers Nieuw Testament had gelezen, op 7 Juli 1539 veroordeeld met het boek om de hals, waarop in grote letters stond ‘Dit es Martinus Lutherie bouck’, vóór de processie te lopen, subsidiair 25 gulden te betalenGa naar eind204). Hoe graag zouden we de titels der boeken, als halsketen om Adriaen van Berghen gehangen, hebben vernomen. Behalve deze tuchtiging werd hij tegelijkertijd uit Delft, Delfland en anderhalve mijl uit de omtrek verbannen. De straf was mild. Maar ongelukkigerwijze heeft de Procureur-Generaal van het Hof van Holland er zich niet bij neergelegd. Met scherpe critiek op de slappe houding | |
[pagina 92]
| |
van ‘die vanden gerechte’ van Delft laat hij Adriaen van Berghen opnieuw gevangen nemen. Naar Den Haag gebracht, moet hij zich voor het Hof verdedigen. Op 2 Oct. 1542 valt het vonnis. Met vernietiging van de Delftse veroordeling wordt hij nu gecondemneerd ‘gerecht te worden mitten swaerde’. Zo heeft de Antwerpse drukker Adriaen van Berghen, trouw bevorderaar van de Hervorming, zijn leven in Den Haag gelaten. Een merkwaardige bizonderheid van deze drukker is, dat bijna alle verboden uitgaven zijn naam en adres vermelden. Ook de Nieuwe Testamenten, zelfs nog, nadat ze reeds op de plakkaten gesignaleerd waren. Aan moed heeft het Adriaen van Berghen blijkbaar niet ontbroken. Het zijn slechts enkele representatieve figuren uit de drukkerswereld, bij wie meerdere gevoegd zouden kunnen worden. Maar reeds geeft dit viertal voldoende inzicht in het verzet van die kringen: Simon Corver, wiens bewogen levensloop nog in nevelen gehuld is; Johannes Hoochstraten, de jolige grappenmaker, met zijn genoeglijke schuiladressen; Jan Seversz. en Adriaen van Berghen, die beiden boven het bestaan van een kalm burger vervolging en ballingschap hebben verkozen. Allen heldhaftige mannen, die door hun uitgaven de Hervorming hebben gesteund en in de geschiedenis van de geloofsstrijd met ere vermeld moeten worden. |
|