Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg–
[pagina 54]
| |
IV. Enkele tegenschriften en hoe ze uitgegeven werdenEen krachtige ruggesteun bij hun verzet hebben de aanhangers van Luther's leer gevonden in de talrijke schot- en spotschriften, waarmede de pauselijke bul, 's Keizers decreten, de uitspraken der hooggeleerde theologen van Leuven en andere universiteiten en de plaatselijke verboden bestookt zijn. Spot is nu eenmaal een machtig wapen. Meestal zijn deze geschriften anoniem verschenen. Zoals een verordening het minder juist uitdrukt, zonder titelGa naar eind139). De drukkers ervan zijn vindingrijke en moedige mannen geweest. Spijt plakkaten en bedreigingen hebben ze altijd opnieuw kans gezien, de gevaarlijke boeken te verspreiden. Op hun beurt zullen zij zich in hun verzet weer gesteund gevoeld hebben door de grote belangstelling van de niet minder moedige lezers en kopers. Hier is ongetwijfeld een wisselwerking geweest. Wie in de oppositie is, vindt, ook zonder veel woorden, meestal wel contact met geestverwanten. In 1519 had de Theologische Faculteit van Leuven de geleerde hoofden bijeen gestoken om ernstig te beraadslagen over het steeds dreigender Luthergevaar. Het onmiddellijke resultaat was een formele veroordeling van diens geschriften en stellingen, uitgesproken in de kapittelzaal van de S. Pieterskerk te Leuven op 7 Nov. 1519. Kort daarop, in Febr. 1520, is deze Condemnatio, ingeleid door een brief van de Kardinaal van Tortosa, de latere Paus Adrianus VI, samen met een soortgelijk stuk van de collega's der | |
[pagina 55]
| |
Keulse Universiteit, door de drukker Theodoricus Martinus in Leuven uitgegevenGa naar eind140). Het heeft zeker niet in de bedoeling der Leuvense heren gelegen, dat de Antwerpse drukker Claes de Grave er in hetzelfde jaar mede een uitgave van bezorgde, de Condemnatio doctrinalis librorum M. Lutheri per quosdam magistros nostros Lovanienses et Colonienses facta, waaraan de inmiddels verschenen repliek van Luther, Responsio Lutheriana ad eandem condemnationem, was toegevoegd. Hoor en wederhoor. Het was inderdaad een stout stukje van de zijde van De Grave, listig in elkaar gezet. Slechts enkele ingewijden zullen dit boekje als een Nederlandse uitgave herkend hebben; het adres van Melchior Lotter Jun., Wittenberg, dekte de suspecte lading. Sterker nog, Claes de Grave heeft rustig een titelrand van Melch. Lotter, voorzien van diens merk en het wapen der stad Wittenberg, voor deze uitgave en andere verdachte na laten snijden. Men moet al een zeer geoefend oog hebben om te ontdekken, dat de rand in kleine détails afwijkt van het Wittenbergse origineelGa naar eind141). Met al zijn slimheid heeft Claes de Grave toch één onvoorzichtigheid begaan door dezelfde rand ook een keer te gebruiken op een getekende drukGa naar eind142). In ieder geval heeft hij zodoende de 20ste eeuwse bibliograaf op het spoor van zijn bedrog gebracht. Het blijft met dat al vrij merkwaardig, dat deze drukker, die meer op zijn kerfstok heeft en o.a. in 1520-'21 vier Nederlandse vertalingen van Luther uitgaf, waarin naam van auteur en van drukker openlijk vermeld wordenGa naar eind143), voor zover we weten, nooit met het gerecht in aanraking is gekomen. Machtige voorspraken of zijn er andere onnaspeurlijke oorzaken? Terug tot de veroordeling door de Leuvense theologen. Reeds in hetzelfde jaar 1520 verscheen een fel tegenschrift, de reeds genoemde Acta Academie Lova- | |
[pagina 56]
| |
niensis contra Lutherum, gewoonlijk, en op goede gronden, aan Erasmus toegeschreven. Met onverholen genoegen geeft de auteur lucht aan zijn antipathie tegen Aleander en de Leuvense theologen. In het bizonder keert hij zich tegen zijn grote vijanden, de twee inquisiteurs Nic. van Egmond, ‘die een preek houdt, zijner waardig, dat is dom en dol’, en de ‘razende’ Hoochstraten; ook tegen Latomus, ‘niet onwetend, maar een perverse Fransman’ en mede tegen de bedelordenGa naar eind144). De uitgave van dit geschrift is weer een knap staaltje van camouflage. De drukker verbergt zich aan het slot van het boek achter de schuilnaam H.M., burger van Utopia, ‘Formis excudebat. H.M. Ciuis Utopiensis’. Een nader onderzoek gaf de zekerheid, dat Jan Seversz. te Leiden de drukker ervan is geweestGa naar eind145). Heeft de gefingeerde naam hem in zijn tijd beschermd? En is de uitgave van Seversz. de eerste der Acta? Het zou kunnen, dat de Bazelse van Cratander, vroeger ten onrechte door ons voor een Antwerpse aangezien, eraan is voorafgegaanGa naar eind146). Jan Seversz. is een drukker geweest, die niet voor een kleintje vervaard was. Meer ketterse uitgaven bewijzen het. Ook het harde lot der ballingschap is zijn deel geworden. Omtrent dezelfde tijd als de Acta, of iets daarna, is een ander strijdschrift tegen de Hervorming, getiteld Apologia cuiusdam Christiane veritatis amatoris adversus importunos doctrine Lutheriane calumniatores, door hem uitgegeven, dit keer zonder naam, plaats, noch jaartal. Men zal het omtrent 1522 moeten dateren. Geheel bij toeval kwam dit libel, slechts 4 bladen groot, mij in handen, verscholen als het zit in een verzamelband der Utrechtse Universiteits-bibliotheek, die verder mede een schat van curieuse hervormde geschriften bleek te bevattenGa naar eind147), onder meer de genoemde Acta Academie Lovaniensis | |
[pagina 57]
| |
![]() Titelblad van Quare Pape ac discipulorum eius libri a Doctore Mart. Luthero combusti sint. Wittenberg, Melch. Lotter (= Antwerpen, Claes de Grave), 1520 (= begin 1521). (verkleind).
| |
[pagina 59]
| |
van dezelfde drukker. Deze Apologia schijnt tot dusver weinig bekend te zijn. Heb ik het goed, dan wordt er door geen enkele der schrijvers over de Hervormingsgeschriften gewag van gemaakt. De strekking van het werkje is onmiskenbaar. Een onvervalst Lutheriaan is hier aan het woord, die beweert niet te hechten aan uiterlijke ceremonies, als daar zijn rozenkransen prevelen, de souter zingen en waskaarsen branden, en die niet geeft om aflaten en vastenGa naar eind148). Luther acht hij door God zelf, gelijk een andere Daniël, gezonden tot het eenvoudige volk. Aan theologen wordt de boeiende taak overgelaten uit te maken, wie de ongenoemde schrijver van de Apologia geweest kan zijn. Een Nederlander? Men zou dit, gezien het feit, dat er tot nu toe, voor zover mij bekend, geen buitenlandse drukken van gevonden zijn, wel voor waarschijnlijk houden. Behalve de Acta Academie Lovaniensis is er in de Nederlanden omtrent 1520 een uitgave van een ander geschrift tegen Luther's veroordeling door Leuven en Keulen gepubliceerd. Het draagt de titel Contra doctrinalem quorundam magistrorum nostrorum damnationem Lovaniensis et Coloniensis studii defensio pro Mart. Luthero en is opgesteld door de Duitse theoloog Johannes Dolschius Veltkirchensis. Weer een druk van Claes de Grave in Antwerpen met het beproefde schijnadres Wittenberg en de titelrand, van Lotter nagemaaktGa naar eind149). En c. 1522 gaf De Grave, nu zonder schijnadres, maar altijd weer met de misleidende titelrand, een werk van de Duitse reformator Philippus Melanchthon uit, Adversus furiosum Parisiensium theologastrorum decretum pro Luthero apologiaGa naar eind150). Want ook de Parijse theologen hadden in 1521 hun stem tegen Luther laten horen. Het resultaat is neergelegd in een Determinatio theologicae facultatis Parisiensis super doctrina Lutheriana, niet alleen in Frankrijk, maar | |
[pagina 60]
| |
eveneens hier te lande gedrukt, te Antwerpen door Willem Vorsterman in 1521, zowel in het Latijn, als in het NederlandsGa naar eind151). Tegen dit geschrift richtte zich Melanchthon's Apologia. Van alle kanten dus oppositie tegen de houding der Leuvense, Keulse en Parijse professoren in het Hervormings-conflict. Zelfs schroomde men niet hoger gezag aan te randen; ook de pauselijke bul van 15 Juni 1520 ‘Exsurge domine’ werd een doelwit van spot en tegenactie. Luther, heftig als gewoonlijk, had de weg hiertoe gebaand, toen hij op 10 Dec. 1520 te Wittenberg de bul en de decreten in het vuur wierp. Dat deze strijd mede zijn weerklank in de Nederlanden vond, bewijzen de Nederlandse drukken van drie geschriften, overigens alle afkomstig van Duitse auteurs. Het zijn van Luther Adversus execrabilem antichristi bullam, in 1520 zonder naam van plaats of drukker verschenen, doch afkomstig van Mich. Hillen van Hoochstraten te AntwerpenGa naar eind152) en Quare Pape ac discipulorwm eius libri a doctore Mart. Luthero combusti sint, waarin het verbranden van bul en besluiten te Wittenberg verdedigd wordt. Dit boekje draagt het schijnadres ‘Wittenberge. M.D.XX.’ en is in werkelijkheid weer, de bekende titelrand en de typen verraden het, een druk van Claes de Grave en naar men aanneemt, eer begin 1521 dan 1520 te daterenGa naar eind153). Het derde geschrift, de Dialogus Bulla, staat op naam van een fictief auteur, T. Curtius Malaciola, eques Burlassius - was het Joh. Caesarius? - en vertoont verder een uiterst fantastisch schijnadres, mèt de auteursnaam regelrecht overgenomen van een Duitse uitgave en luidende: Callyrius Trulla, apud Burlassiam Cataduppae regis Stratiotarum Metropolim, Excudebat. Een geleerd vernuftsspelletje, uit wat Griekse stammen samengeknutseld, waaraan wel een enkel touw is vast te knopen, maar dat toch eer als klinkklare onzin be- | |
[pagina 61]
| |
doeld zal zijn. De Nederlandse uitgave is afkomstig van Hillen van Hoochstraten te Antwerpen en c. 1521 te daterenGa naar eind154). Het enige mij bekende exemplaar van deze druk maakt deel uit van de meergenoemde Utrechtse verzamelband. Het is ondertussen niet de bedoeling lang stil te staan bij dergelijke geschriften, planten van vreemde bodem. Het feit echter, dat ze hier te lande herdrukt zijn, blijft van betekenis. Wel van Nederlandse afkomst is naar alle waarschijnlijkheid het werk Lamentationes Petri, een typisch Hervormingsproduct. Deze vermakelijke satyre is onder het pseudoniem van Esdras verschenen met annotaties van Johannes Andraeas, eveneens een pseudoniem. Niet gefingeerd is de naam van hem, aan wie het boek is opgedragen, Guilhelmus Fredericus Groneganus, anders gezegd Willem Frederiks, een bekend pastoor van de Martini-kerk in Groningen, die deze functie van c. 1485-1525 bekleed heeft. Volmaakte fantazie is hier echter ook weer de datering aan het slot. De colophon luidt: Excussum est hoc opus, Anno decimoquinto Tyberij cesaris, procurante Pylato Germaniam, sub principibus Sacerdotum Anna & Caypha. Dat zal dus, indien men deze opzettelijk bedoelde onzin wil vertalen, iets moeten zeggen als: ‘Dit werk is uitgegeven in het jaar 15 der regering van Keizer Tyberius, toen Pilatus Germanië bestuurde onder de priesterlijke aanvoerders Annas en Cayphas’. En dan volgt er nog een Griekse toevoeging, die in het Nederlands overgebracht luidt: ‘en niet uit de huizen, waaruit dergelijke boeken plegen te komen’. Het bleek een druk te zijn van Simon Corver te Zwolle, die omtrent 1521 moet gedateerd wordenGa naar eind155). Het toneel van dit geestige geschrift speelt in de hemel. Petrus en Paulus, benevens op hun verzoek Johannes en Jacobus en Mattheus en Judas en Marcus en | |
[pagina 62]
| |
Lucas, en dan ook nog Ambrosius en Augustinus en vele andere kerkvaders, behandelen gezamenlijk het probleem, waarom toch op aarde hun geschriften niet meer gelezen worden. De conclusie is, dat de vier bedelorden de schuld hiervan dragen, het meest de Dominicanen. Lof krijgen slechts de Broeders des gemenen Levens. Na een vermakelijke discussie dalen tot slot Hieronymus en Augustinus als afgezanten naar de aarde af, om met Luther het geval nader te bespreken. Gedrieën beramen zij dan middelen ter verbetering. Een heruitgave van deze zeer lezenswaardige Lamentationes Petri behoort nog tot de vrome wensen. Een nieuw onderzoek zou misschien tevens zekerheid geven omtrent de auteur, die zich achter het pseudoniem Esdras verschuilt. Aleander heeft de schuld op zijn vijand Erasmus willen gooienGa naar eind156). Waarschijnlijk ten onrechte. En verder zijn Hendrik van Bommel, Gerardus Geldenhauer Noviomagus en Willem Frederiks als mogelijke auteurs genoemdGa naar eind157). Vermoedelijk zal de schuldige in de kring van Erasmus en Listrius gezocht moeten worden. Aan het slot van de Zwolse uitgave schoot nog bijna een heel blank blaadje over. Het is door de drukker zuiniglijk gebruikt om er de 50 Triades, een scherpe aanklacht tegen de zedeloosheid te Rome, op te zetten, zonder dat de naam van de auteur vermeld wordt. Naar deze behoeft echter niet gegist te worden; het is een werk van Ulrich von Hutten. Terwijl de meeste uitgaven der besproken strijdschriften uit Antwerpen en een enkel uit Leiden afkomstig zijn, brengen de Lamentationes Petri ons voor het eerst in een geheel ander deel van het land, niet minder actief in zijn verzet. Juist in die vroege jaren van de Hervormingsstrijd is Zwolle een uitstralingscentrum van grote betekenis geweest. De drukker | |
[pagina 63]
| |
Simon Corver en de rector van de Latijnse school en vriend van Erasmus, Gerard Listrius, waren er stuwende krachten. Voor raadselen heeft Corver ons ook geplaatst met de uitgave van een ander quarto boekje, slechts uit twee katernen bestaande, ieder van vier bladen. Dat het tot de rubriek verboden lectuur behoort, is zonneklaar. Het begint met de Prophetia S. Hildegardis, een niet authentiek geschrift. Dan volgt S. Udalricus, Rescriptio in qua Nicolao Papae de continentia clericorum respondit, een tractaat tegen het celibaat der geestelijkheid en al uit de 11de eeuw stammend, dat ten onrechte op naam van Udalricus staat. Het felste venijn der uitgave schuilt in de staart, waar een brief is afgedrukt van (pseudo-) Magister Johannes Haverlant aan Magister Ortwinus Gratius Daventrianus. De vlijmende spot met de Leuvense theologen spuit eruit. Hoe graag zou men ook een herdruk van deze merkwaardige brief zien, gepaard met een onderzoek naar het auteurschap. Blijkbaar is de naam Johannes Haverlant een met fijn opzet gekozen pseudoniem. Immers in die dagen leefde er een zekere Gervinus Haverland, custos van de Keulse provincie, later provinciaal van de Minorietenorde, vooral bekend als heftig tegenstander der Hervorming. Aan het slot van het boek heeft de drukker zijn naam wijselijk in nevelen gehuld, ‘Ciuis Utopiensis excudebat Anno reformationis nouae sub intersignio Chimerae’. (Uitgegeven door een burger van Utopia, het jaar der nieuwe reformatie, in het uithangbord van de Chimera). Typen en initialen van de druk hebben hem ons, ruim 4 eeuwen later, als de Zwolse drukker Simon Corver verradenGa naar eind158). Het is niet de enige keer, dat wij de schuilnaam Civis Utopiensis aantreffen. Ook Jan Seversz. te Leiden noemt zich in de Acta Academie Lovaniensis contra | |
[pagina 64]
| |
Lutherum H.M. Ciuis UtopiensisGa naar eind159) en de vertaling van een werk van Franciscus Lambertus Avenionensis, de afvallige Minderbroeder, Een gulden opschrift in der Minrebroeders reghel, in 1526 uitgekomen, draagt als drukkersadres ‘Gheprent in Eutopia. Bij Resam Mondorf’, een pseudoniem, waarachter zich misschien de Leidse drukker Peter Jansz. verbergtGa naar eind160). Onder de talrijke drukken van de Julius exclusus, een bijtende satire, voor het eerst in 1513 verschenen, waarvan Erasmus dikwijls, met of zonder recht, als auteur wordt beschouwd, is er een, wellicht Duitse, met het gefingeerde adres ‘Amauroti, in insula Utopia’Ga naar eind161). Alles bewijzen, hoe populair de Utopia van Thomas More in die dagen was. Tot zover deze greep uit de tegenschriften. De titels van vele boeken en pamfletten zouden eraan toegevoegd kunnen worden. Geenszins echter was het de bedoeling een volledige opsomming der verzetslitteratuur van de vroege Hervormingstijd te geven. Doch uit de overdaad dezer geschriften werden slechts enige uitgaven gekozen, waarvan de publicatie typerend is voor de geraffineerde methodes, door de drukkers uitgedacht, om de keizerlijke verboden te ontduiken. |
|