Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg– Auteursrecht onbekend
[pagina 38]
| |
III. De burgers in verzet tegen de censuur‘Overal, waar Aleander de branden heeft aangewakkerd en die Carmeliet’ (dat was de inquisiteur Nic. van Egmond) ‘zijn woede heeft uitgevierd, kan men zeggen, dat de ketterij gezaaid is’. Aldus schreef ErasmusGa naar eind77). Inderdaad moeten dergelijke dwangmaatregelen van de zijde der overheid enkele der meest inhaerente eigenschappen van het Nederlandse volk onmiddellijk hebben opgewekt, de geest van verzet en critiek en mede de spotlust. Geen boeken van Luther meer kopen? Zijn wettig eigendom gedwee gaan inleveren om het in 't vuur te zien verdwijnen? De minsten zullen het gedaan hebben en lijdelijk verzet is altijd een machtig wapen. Gevolg: processen tegen bezitters van verboden boeken. Merendeels is ons als herinnering hieraan slechts een kleurloze aantekening overgeleverd, in stadsrekeningen of kronieken, over het tentoonstellen van de boosdoeners, terwijl ondertussen hun Lutheraanse boeken verbrand werden. Nog vaker zal de overlevering geheel zwijgen over deze kleine plaatselijke drama's. Maar in een enkel geval zijn uitvoeriger berichten over soortgelijke processen tot ons gekomen. Zo het onderzoek van schepenen in de zaak van de Gentse bakker Lieven de Zomere, in April 1522Ga naar eind78), omstandig opgetekend in het Bouc van den Crime, dat in het Stadsarchief van Gent bewaard wordt. Reeds werden enkele van zijn snedige opmerkingen tegen broeder Jan Roeyaert bij gelegenheid van de | |
[pagina 39]
| |
brandstapel in Gent aangehaald, blijk gevend, dat deze bakker niet bepaald op zijn mondje was gevallen. Openlijk beroemde hij er zich verder op, ‘dat hy er noch xix boucxkins hadde vanden voornoemden Luuter, maer zoude lievere int vier gaen dan Luuter af gaen, oft vanden boucken scheen’. Een andere keer klopte hij op zijn zak met de woorden: ‘Daer es noch eenen bouc van Luuter inne; niement en salten my doen verberrenen ende ic hebber noch thuus’. Bij de brandstapel op de Vrijdagmarkt had hij als zijn mening ten beste gegeven, dat men de boeken niet behoorde te verbranden en hij wel eens een artikel wilde zien of weten, waarom men dit deed. De boeken, die Lieven bij zijn ondervraging bekende onder zich te hebben, waren er maar twee. Een ervan, de ‘condempnacie’, heeft hij uitgeleend. Bedoeld zal vermoedelijk zijn de Condemnatio doctrinalis librorum M. Lutheri per quosdam magistros nostros Lovanienses et Colonienses facta, door Adrianus, Kardinaal van Tortosa, de latere Paus Adrianus VI, van een opdracht voorzien. Maar dan ongetwijfeld in een uitgave, waar als tegengif de Responsio Lutheriana ad eandem condemnationem achter was gedruktGa naar eind79). Echter is het, gezien de kring, waartoe Lieven de Zomere behoorde, waarschijnlijker, dat hij een Nederlandse vertaling van dit geschrift bezat; deze is ons echter niet overgeleverd. Verder bekent hij te hebben ‘van den X gheboden’, een werk van Luther, waarvan een 4o uitgave (c. 1521) bekend is, gedrukt door Jan Seversz. in LeidenGa naar eind80). Heel duidelijk is niet, wat de ondervraging meldt over ‘captyvitate in Babelonica’. Naar mij dunkt moet ermee bedoeld zijn, dat hij het werk van Luther, De captivitate Babilonica ecclesiae, niet zelf in eigendom had, er echter wel af en toe een katerntje uit gelezen had, ‘maer, by dat hem de materie te hooghe was, liet varen’Ga naar eind81). Weer zal men vermoede- | |
[pagina 40]
| |
lijk moeten aannemen, dat dit een Nederlandse vertaling was, waarvan echter geen exemplaar tot ons is gekomenGa naar eind82). Ten slotte deelt hij ook nog mede ‘eenen bouc van Jeronimus Bloume’ te hebben gelezen, een titel, mij onbekend en waaromtrent ik tot nu toe slechts vage gissingen heb durven makenGa naar eind83). Als straf voor zijn euveldaden is Lieven op de kaak geplaatst en werden zijn boeken verbrandGa naar eind84). Afdoende schijnt de correctie niet gewerkt te hebben. Iets later, in 1525, wordt hij ‘continuerende... in syn quaet’ weer op een schavot tentoongesteld en voor een tijdvak van 50 jaren uit Vlaanderen verbannenGa naar eind85). Een wijze maatregel? Of eer de verspreiding van een gevaarlijke infectie? Wat hiervan zij, Lieven de Zomere, hoofd en hart vol van ketterse meningen, heeft zich klaarblijkelijk in Antwerpen gevestigd. Nu ‘pasteybackere’ genoemd, is hij daar op 18 November van datzelfde jaar 1525 met ‘zyn wyf’ Lysbeth voor 10 jaar uit de markgraafschap van Antwerpen gebannen. Dit keer onder de beschuldiging, dat hij verboden bijeenkomsten van Lutheranen had bijgewoondGa naar eind86). Over zijn verder leven zwijgt de historie. Een ander verzetsman, van wie we toevallig iets meer weten, was de pastoor van het Begijnhof in Bergen-op-Zoom, Nicolaus Christi, tegen wie in Mei 1525 een beschuldiging van ketterij in niet minder dan 29 artikelen werd opgesteld. Onder de getuigen à charge was veel vrouwvolk, dat naarstig uit 's mans preken verdachte passages blijkt te hebben opgetekend of gememoreerd, om ze tegen hem uit te spelen. Deze aanhalingen zijn in de Latijnse notariële acte getrouwelijk in het Nederlands weergegeven. Christi moet een zeer goed prediker zijn geweest; uit een der getuigenissen vernemen we zelfs, dat de andere geestelijken van de hoofdkerk een beetje in hun wiek geschoten waren, omdat hij in de Begijnenkerk zulk een grote | |
[pagina 41]
| |
toeloop had, terwijl hun eigen kerk slecht bezocht werdGa naar eind87). Dat pastoor Nic. Christi een regelrecht volgeling van Luther was, blijkt voldoende uit een dergelijk gezegde: ‘Weest gelovige menschen, aenbidt eenen Godt; ten leghet aen gheen bidden, ten leghet aen gheen vasten; coopt van die nieuwe Evangelie boeckskens, leest daer in, studeert daer in ende sucht over u sonde, ghy sult salich worden’Ga naar eind88). Heeft hij deze boekjes, waarmede wel Nederlandse vertalingen van de evangelies of van het gehele Nieuwe Testament bedoeld zullen zijn, zelf ook bezeten? In zijn bekentenis noemt hij ze niet. Alleen erkent hij Luther's De captivitate Babilonica (ecclesiae) te hebben gehad. Maar nog vóór het verbod; daarna heeft hij het verbrandGa naar eind89). Het is nu al de tweede keer, dat we van dit werk van Luther in een proces melding vinden gemaakt, zeker een bewijs, hoe druk het hier gelezen werd. Bekend is ook, dat Dürer, toen hij in 1521 te Antwerpen vertoefde, van de secretaris Corn. Grapheus een exemplaar ten geschenke ontving van Luther's Babylonysche GefengknuszGa naar eind90). In welke taal? Pastoor Christi, veroordeeld tot herroeping van zijn ketterij, schijnt zijn leven gebeterd te hebben. In Juni 1526 tenminste verkrijgt hij een certificaat van goed gedrag en verlof opnieuw te prekenGa naar eind91). Weer een volle kerk op het Begijnhof? Tegen dergelijke onaangename gevallen als van deze Bergen-op-Zoomse herder, had men zich bij de aanstelling van Jan van Polanen tot pastoor te Voorburg in December 1524 bij voorbaat gewapend door hem onder meer te laten beloven geen Lutherse boeken te lezen of in huis te hebbenGa naar eind92). Tot welke kringen behoorden zij, die verboden boeken in hun bezit hadden? Lang niet altijd wordt dit vermeld. Zo vernemen we zonder nadere aanwijzingen | |
[pagina 42]
| |
in de jaren 1525-1528 van een ongenoemde in Delft, van de Lutheraan Pieter Notebaert in Kortrijk, van Claes Henricxz. in Hoorn en Jan Dircsz. in Delft, dat zij Lutherse boeken hadden. Verder van vier Lutheranen, Jacob van Schoenhove, Adriaen Vandervenne - voorvader van de 17de eeuwse schilder-graveur? -, van Lanchelot en van Adriaen Peels, dat zij in Brugge op het schavot tentoongesteld en hun talrijke verboden boeken verbrand werdenGa naar eind93). Soms echter wordt, evenals bij bakker Lieven de Zomere en pastoor Nicolaus Christi, een beroep vermeld. Daar was de ‘spangemeker’, d.i. speldemaker, Jan van den Bossche te Maastricht, in die stad herhaaldelijk wegens ketterse delicten en bezit van een verboden boek vermeldGa naar eind94). Onder de 10 Loïsten, die op 26 Febr. 1526 te Antwerpen in het openbaar boete moesten doen, terwijl men ‘hunlieder boecken’ verbrandde, waren een boekbinder, zijn knecht, een ‘schalidecker’ - d.i. leidekker -, een ‘droochscherder’, een barbier, een kousenmakerGa naar eind95). Lambrecht Lambrechtsze in Den Briel, veroordeeld in Mei 1527, onder meer wegens het lezen van verboden boeken, was van zijn vak slotemakerGa naar eind96). Voorts waren te Witmarsum - ook bekend als geboorteplaats van Menno Simons - in de kisten zowel van de pastoor, als van de vicaris boeken van Luther ‘ende anderen zyner adherenten’ geborgen, terwijl Hector van Dommenne, van wie te Brugge c. 1528 niet minder dan 36 verdachte boeken zijn verbrand, het bedrijf van mutsen- of hoedenmaker (‘bonnetier’) uitoefendeGa naar eind97). Soms bleek uit processen of ondervragingen van boekverkopers, bij wie de verboden boeken terecht waren gekomen. Gillis vanden Walle te Gent - ons mede van elders bekend, wel eens met de deftiger naam Egidius de Vallo - verklaart in 1522 onder ede zelf geen boeken van Luther te hebben. Zijn be- | |
[pagina 43]
| |
grippen van fatsoen schijnen er echter niet in opstand tegen te zijn gekomen te verklappen, ‘dat myn heere de president ende Me Jan Wauters’ en verder ‘broeder Philips Sent Agneeten ende de ministre up Meerhem, broeder Denys’ er wel bezaten. Dat waren dus klaarblijkelijk twee rechterlijke en twee geestelijke herenGa naar eind98). Een hele reeks klanten wordt verraden door ‘Adraen’, boekbinder en -verkoper te Maastricht, bij zijn verhoor op 9 December 1528. Deze hebben allen Nieuwe Testamenten bij hem gekocht. Daaronder zijn twee goudsmeden, een droogscheerder, een riemslager, de Vrouwe van Gaveren (vermoedelijk de echtgenote van de Brabantse hoogschout) en ‘den man int raet van aventuiren indie wolffstraet’. Die laatste was de reeds genoemde speldemaker Jan van den Bossche. Bovendien nog twee schoenmakers en een brouwerGa naar eind99). Op een enkele uitzondering na dus lieden uit de neringdoende stand. Het kwam ook voor, dat de mensen gezellig bij elkaar kropen om gezamenlijk de verboden boeken, immers meestal slechts in schaarse exemplaren beschikbaar, te lezen. Van het misdrijf, hiertoe haar huis beschikbaar te hebben gesteld, werd in Maart 1528 Brecht, vrouw van Baernt die Guldenberch, te Amsterdam beschuldigd en twee Yperse barbiers, Jan Paeuwaert en Joachim Vutendale, zijn in 1526 (of 1527) en 1528 wegens soortgelijke vergrijpen gestraftGa naar eind100). Hetgeen ons boven alles belang inboezemt, welke boeken deze zondaars gehad of gelezen hebben, is maar bij uitzondering overgeleverd. Vage aanduidingen als ‘Luytersboecken’ of ‘eyn Duytsche buyck’ (d.i. boek) ‘daer quaede leronge ende ketzeryen in staen’ bevredigen onze nieuwsgierigheid slechts halfGa naar eind101). Meer horen we uit de veroordeling van | |
[pagina 44]
| |
Claes Henricxz, te Hoorn, die ‘by hem’ heeft ‘gehouden een scandaloes bouxken beginnende: “Wy willen, etc.” sonder eenige titel van den genen, diet gemaict of geprent heeft’ en daaruit heeft hij op straat en in zijn huis voor gasten gezongen. Klaarblijkelijk dus een liedboek, dat echter tot op heden niet is teruggevondenGa naar eind102). Zeker ‘liedeken famoes’, waarvan de aanhef zelfs niet vermeld wordt, droeg ook de Amsterdammer Jan Dircsz., in 1528 te Delft gevonnist, bij zichGa naar eind103). Jan van Genck, de zoon, schoenmaker in Maastricht, bleek te bezitten ‘dat gulden onderwyss off Jollenijee’. Hiermee zal vermoedelijk bedoeld zijn de Gulden Onderwijsinge om te antwoorden op alle puncten die de vyanden der waerheyt bybrengen moghen, de vertaling van een anoniem verschenen Duits geschrift, dat wel aan Joh. Schopper wordt toegeschrevenGa naar eind104). Een rondreizend boekenverkoper zal geweest zijn Martin van Berghen (Henegouwen), in 1526 te 's-Gravenhage veroordeeld. Hij is ervan beschuldigd te Gouda aan ‘Zessel de barbier’ verkocht te hebben een boucksken vol dwalinge ende erreur, gehieten tBoucksken vanden euangelisschen schoemaker ende vanden papisten coerheeren en een ‘fameus liedekeyn’ bij zich te hebben gehadGa naar eind105). Het eerste is het bekende geschrift van Hans Sachs, ao 1524 in het Duits verschenen en waarvan ook een Nederlandse vertaling uit die tijd bestaatGa naar eind106). Met een ‘bokencooper’ te Amsterdam, bij wie in December 1526 enige met name vermelde verboden boeken zijn gevonden, zal wel een boekverkoper worden bedoeld. Daar in huis zijn aangetroffen van Melanchthon, Annotationes in evangelium Johannis en diens Annotationes in evangelium Matthei, verder nog In epistolam Pauli ad Galatas commentarius - | |
[pagina 45]
| |
klaarblijkelijk het werk van Luther, waaraan een Praefatio van Melanchthon voorafging - en tot slot een Nederlands boekje met de titel tGruwel ofte stilte der misse ofte canon misse, de vertaling van een werk van LutherGa naar eind107). Bij een collega te Amsterdam, wiens naam evenmin genoemd wordt, is bij diezelfde gelegenheid gevonden een boekje, aldus betiteld: Vigille in despectum vigiliarum mortuorum, quae canuntur in ecclesia. Vrij waarschijnlijk een Nederlandse editie van de z.g. Dudesche Vigilie, een parodie op de vigiliae mortuorum, waarin op komische wijze Duitse en Latijnse versregels door elkaar zijn gehaspeld. Hoewel er nog geen uitgave van het gedicht in onze taal is gevonden, wordt toch vermoed, dat het van Nederlandse oorsprong isGa naar eind108). De boekverkopers, rondtrekkende of gezeten burgers, hebben een belangrijke rol gespeeld bij de verspreiding van de ketterse waar. Terwijl het echter, als particulieren beschuldigd werden van verboden boekenbezit, wel onomstotelijk vaststaat, dat zij aanhangers der Hervorming waren, zou er onder de boekhandelaren een enkele kunnen zijn, die onder het motto elk wat wils Lutherse boeken verkocht, ofschoon de nieuwe leer zijn koude kleren niet raakte. Vaak zal dit evenwel niet zijn voorgekomen; de plakkaten spraken te duidelijke taal en de straffen waren niet mals. Zo zijn twee Gentse boekbinders - het boekbinden was een vak, dikwijls verbonden met dat van boekverkoper en zelfs van drukker -, Michiel Neetezone en Jan vanden Steene, wegens het bezitten en verhandelen van verboden boeken in Augustus 1526 tot 50 jaar verbanning uit Vlaanderen veroordeeld. In dit geval echter schijnt er al spoedig gratie te zijn verleend. In 1533 treffen we Jan vanden Steen tenminste alweer aan ‘tot Ghendt vp die Verle plaetse’, waar hij een Nederlandse vertaling van Vives' bekend | |
[pagina 46]
| |
werk over armenzorg, gedrukt door Willem Vorsterman in Antwerpen, te koop heeftGa naar eind109). De Utrechtse boekverkoper en rederijker Reynier Pouwelsz. moest zich op 10 Nov. 1540 verantwoorden, omdat hij gebonden en verkocht had een verboden ‘boucxken vanden sermonen’, waarmede vermoedelijk de beruchte Sermonen van Niclaes Peeters bedoeld zijn. Deze Reynier komt er nog al gemakkelijk af. Te zijner verontschuldiging wordt o.a. het argument aangevoerd, dat het boek niet door hemzelf, maar door zijn zoontje verkocht was. Als straf wordt hem slechts opgelegd in 't openbaar, eerst aan God, en daarna aan Schout, Burgemeester en Schepenen om vergiffenis te smeken en voorts beterschap te belovenGa naar eind110). Blijkbaar waren het niet uitsluitend beroepshandelaren, die de verspreiding van de verboden boeken bezorgden. Van Cornelis vander Plassen, op 5 October 1528 voor een jaar uit Antwerpen verbannen, omdat hij ‘famose libellen ende inhoudende herezye’ had verkocht, wordt het beroep niet genoemd; als drukker of uitgever is hij mij niet bekendGa naar eind111). Ghysbrecht Aelbrechtsz. die er in Juni 1528 met boeken op uittrok, was van zijn vak kleermaker in Delft. Te Leiden verwekt hij op Sacramentsdag een groot schandaal in de Pieterskerk. De avond te voren had hij al aan de deur van de kerk bevestigd ‘zekere diffamoese libelle, inhoudende groote ende zwaere ketterye ende blasphemye van theylige eerwaerdige Sacrament’. Erger nog, op de feestdag zelf om een uur of 12 heeft hij tijdens de dienst ‘brieuen’ van gelijke strekking in de preekstoel geworpen. Geen wonder, dat men hem daar op staande voet gevangen heeft genomen. Op 31 Juli is hij tot strenge straffen, geseling, boetedoening en 10 jaar verbanning veroordeeldGa naar eind112). Aan de kerken ‘famose libellen ende oneerlicke scriften’ te bevestigen, was een meer gebruikelijke methode. In | |
[pagina 47]
| |
Amsterdam werd er in December 1524 een verbod tegen afgekondigdGa naar eind113). Ook een ‘scheemakere’ in Antwerpen wordt veroordeeld, omdat hij zich bezig hield met verkoop en distributie van ketterse boekenGa naar eind114). Een voorbeeld uit een wat later tijdperk van een niet-boekhandelaar, die met verboden drukken op pad trok, biedt de Zutphense schoolmeester Herman Leuw, in 1561 te Zwolle gevangen genomen wegens dit delictGa naar eind115). Direct verzet kwam er van de zijde der schrijvers, die in hun werken met open vizier voor de nieuwe leer streden. Het gewone gevolg was, dat zij, eerst voortgejaagd van plaats tot plaats, zich ten slotte meestal ergens in Duitsland vestigden, waar de Hervorming reeds vaste voet had gekregen, aldus een vrijwillige ballingschap boven vervolgingen verkiezend. In dit opzicht biedt de levensloop van vele dezer mannen een merkwaardige overeenstemming, hoe zeer dan hun geschriften zelf weer onderscheiden schakeringen van het nieuwe geloof mogen vertonen. Zo Hendrik van Bommel, de vermoedelijke auteur van de Summa der godliker scrifturen; Guil. Gnapheus alias Willem de Volder, de rector van de Latijnse school in Den Haag, die onder meer het verhoor van zijn kerkergenoot Jan de Backer - de Woerdense martelaar, in 1525 geëxecuteerd - te boek heeft gesteld; Gerardus Geldenhauer Noviomagus, tot een zwerverslot gedoemd, nadat zijn beschermer, de humanistische bisschop van Utrecht, Philips van Bourgondië, was overleden; verder bekende figuren als David Joris en Menno Simons. Enkele schrijvers hebben zich onderworpen aan de eis tot revocatie hunner geschriften of meningen. Kinderlijke eis. Verandert een gedwongen herroeping ooit een tittel of jota aan 's mensen diepste overtuiging? Wie er gehoor aan gaf, toonde niet bepaald | |
[pagina 48]
| |
morele moed, al zijn ook hiervoor verklaringen en, zo men wil, verontschuldigingen aan te voeren. Een verheffende indruk, ondanks alle uiterlijke praal, die er steeds om werd gehangen, kunnen dergelijke revocatie-taferelen echter moeilijk gemaakt hebben. Daar was dan het geval van de Antwerpse secretaris Cornelis Grapheus, bewonderaar van Erasmus, een man met een open gemoed voor het nieuwe geloofGa naar eind116). Reeds werd vermeld, dat hij Albrecht Dürer een werk van Luther aanbood. Het zekere bewijs van zijn neiging tot de Hervorming levert verder de voorrede, gericht tot alle broeders in Christus, die hij bij het werk van Johannes Pupper Gochius, De libertate christiana, schreef. Men zou deze gevoeglijk als een korte geloofsbelijdenis van de nieuwe leer kunnen beschouwen. Er komen stoute beweringen in voor, gelijk ‘de boeken van Mart. Luther en zijn aanhangers moet men lezen, omdat ze ons Christus leren, na de subtiele scholastische doctoren verwijderd en verworpen te hebben... De veroordeling van Luther door de Paus ...was onrechtvaardig en onbillijk... Aflaten zijn niet krachtdadig’. Met die voorrede van Grapheus is het boek van Gochius in Maart 1521 te Antwerpen bij Hillen van Hoochstraten verschenenGa naar eind117). De gevolgen bleven niet uit; op 5 Febr. '22 wordt Grapheus te Brussel gevangen gezetGa naar eind118). Dan voltrekt zich in de gevangenschap een menselijke tragedie; bang voor de consequenties van zijn daad, stelt Grapheus een Latijnse revocatie op, waarin punt voor punt alles wat hij een jaar geleden in de voorrede beweerd had, herroepen wordtGa naar eind119). Nog diepere vernedering. Openlijk moet hij in April 1522 die revocatie voorlezen op de Grote Markt te Brussel en tegelijk wordt hij mede gedwongen het bewuste geschrift daar in het vuur te werpen. Later, in de maand Mei, een soortgelijke vertoning in de O.L. Vrouwenkerk te AntwerpenGa naar eind120). Wordt | |
[pagina 49]
| |
hij na dit alles opnieuw in de gevangenis geworpen, dan smeekt hij in een lange brief, vol lamentaties en sentimentele overwegingen, om de voorspraak van Joh. Carondeletus, aartsbisschop van PalermoGa naar eind121). Voorts kort hij zich in zijn kerker de tijd met het samenstellen van een larmoyant klaagdicht aan GeldenhauerGa naar eind122). Ten slotte is Grapheus weer op vrije voeten gekomen en in Antwerpen teruggekeerd. Hij heeft daar nog heel veel geschreven en is later in zijn functie van stadssecretaris hersteld. Maatschappelijke rehabilitatie dus. Hoe het er na de revocatie met zijn geloofsovertuiging op 's harten grond uitzag, valt moeilijk te peilen. In een brief aan Dürer van 23 Febr. 1524/25 klaagt hij nog over de geloofsvervolgingGa naar eind123) en op 7 Maart 1529 maant Erasmus hem tot voorzichtigheid aan en adviseert een bepaald gedicht niet uit te gevenGa naar eind124). In geschriften heeft hij zich verder op neutraal terrein bewogen. Moeilijk kan men, gelijk wel gedaan is, zijn hoogdravend gedicht tegen de Wederdopers, overladen met klassieke opschik, Monstrum anabaptisticum, in 1535 te Antwerpen verschenenGa naar eind125), als een bewijs van veranderde gezindheid doen gelden. Want zelfs menig fel Lutheraan zal de hysterische excessen der Wederdopers afgekeurd hebben. Aan de zijde van het verzet stond aanvankelijk mede Jac. Praepositus of Proost, prior van de Augustijnen te Antwerpen. Vermoed is wel eens, dat hij de vertaler is geweest van een van Luther's werken, Die thien geboden Gods, en mede van het 14de eeuwse geschrift Den ouden Adam, waarin door een uitgave met proloog van Luther nieuw leven was geblazenGa naar eind126). Ook Proost heeft, gelijk Grapheus, een zwak ogenblik gehad, toen hij, in Brussel gevangen, uit angst voor de dood zich liet bewegen op 9 Febr. 1522 in de S. Gudulakerk een revocatie zijner beweringen, samengevat in 30 | |
[pagina 50]
| |
artikelen, uit te spreken. De machthebbers hebben er grif gebruik van gemaakt deze Anathematizatio et revocatio fratris Jacobi Praepositi, olim prioris Fratrum Heremitarum S. Augustini opidi Antuerpiensis - samen met een soortgelijk document van een Utrechts priester, Magister Hermannus Gherardi - in Antwerpen te laten drukken bij VorstermanGa naar eind127). Naar men veronderstelt, is dit boekje eveneens in het Nederlands verschenen; exemplaren daarvan zijn me nog niet onder ogen gekomenGa naar eind128). Anders dan Grapheus evenwel, richt Proost zich weer op na de morele inzinking. Met hulp van buitenaf vlucht hij in Juli 1522 uit een tweede gevangenschap en brengt zijn verder leven in Duitsland door. Lange jaren is hij hervormd predikant in Bremen geweest; daar ook is hij gestorven. Uit het boekje Historia utriusque captivitatis, in 1522 verschenen, blijkt groot berouw over zijn tijdelijke kleinmoedigheid. Het is een document humain, dat de indruk maakt volmaakt oprecht te zijn, en waarin hij de diepste roerselen van zijn bange ziel, zonder enige zelfverheffing, blootlegtGa naar eind129). Nog twee andere schrijvers hebben herroepingstragedies - in deze gevallen misschien beter kluchten genoemd - ten beste gegeven, Willem Ottens en Cornelis Woutersz. Geen van beiden heeft blijkbaar aan zijn revocatie waarde gehecht; de eerste heeft dit metterdaad, de tweede met het woord bewezen. Willem Ottens, ook wel Willem van Utrecht genoemd, was daar priester en wordt in 1525 beschuldigd een ‘libellus famosus’ tegen Wilhelmus Bartholomeus, pastoor van Hoorn, te hebben geschreven. In Dec. 1525 is hij ‘besmet met die voirss.’ (d.i. Lutherse) ‘secte’ in Den Haag gevangen gezet en herroept zijn mening. Maar al in Febr. 1526 vernemen we, dat hij in Monnikendam getrouwd en naar Emden gevlucht is, eer | |
[pagina 51]
| |
men hem opnieuw heeft kunnen arresterenGa naar eind130). Een man uit één stuk was ook Cornelis Woutersz. alias Coperen potgen, schoenmaker in DordrechtGa naar eind131). Het misdrijf, dat hij ‘zeeckere boeckens’ gemaakt had, inhoudende ‘diuersche dwaelinge’, bracht hem in Dec. 1524 met het gerecht in aanraking. Uit een later proces blijkt, dat hij toen veroordeeld was tot revocatie en penitencie; aan de eerste eis heeft hij voldaan, aan de tweede niet. Dan raakt hij aan 't zwerven, naar hijzelf bij een later rechterlijk onderzoek verklaart, uit schaamte en leedwezen, dat hij ‘doende de voorss. revocatie, de wairheyt alsoo gescandaliseert hadde’Ga naar eind132). Eerst in Holland vertoevend, trekt hij over Kampen naar Bremen en oefent er een half jaar zijn beroep van schoenmaker uit. Terug naar Holland, komt hij zelfs even heimelijk bij zijn vrouw in Dordt, dan via Gorkum naar Antwerpen en ten slotte naar Goslar in Brunswijk. Daar bereikt hij een zekere welstand en heeft er ‘paert ende deel... in sekere berghen, dairmen silver ende loot vuyt wint’, hetgeen dus wel zal betekenen, dat hij in zilver- en loodmijnen als deelgerechtigde werkte. Ten bewijze hiervan heeft hij een grote klomp ongefineerd zilver bij zichGa naar eind133). Van Goslar naar Antwerpen gereisd in het begin van 1527, verzoekt hij zijn vrouw, die nog altijd in Dordrecht woonde, bij hem te komen. Zij weigert. Was ze meer hokvast dan haar man of had de jarenlange scheiding de huwelijksband losser gemaakt? Hijzelf gaat opnieuw naar Holland. Maar eerst liet hij - en dat is voor ons een feit van enig belang - in Antwerpen bij een drukker, wiens naam hij later niet verraden wil, twee brieven ‘of bochkens’ drukken, het ene gericht tot de Raad, het andere tot de Gemeente van Dordrecht. Het doel ervan is een ieder te doen weten, dat hij berouw heeft over zijn revocatie en nog steeds vasthoudt aan de meningen, in zijn | |
[pagina 52]
| |
vroeger boek weergegeven. Dit eerste werk heeft hij, stellig onder pressie, verbrand. De twee in Antwerpen gedrukte boekjes, waarvan ons, helaas, evenmin als van het voorafgaande verbrande geschrift titels of exemplaren zijn overgeleverdGa naar eind134), heeft hij op ruime schaal in Dordt verspreid. Daar is hij toen ten slotte weer gevangen genomen. Uit het gehele verhoor blijkt, dat Coperen Potgen een fatsoenlijk man was; hardnekkig weigert hij de namen te noemen van hen, die hem op zijn rondzwervingen gastvrijheid hebben verleend. Het einde van de geschiedenis is, dat hij gevangen is gezet op de Voorpoort in Den Haag. Voorgesteld wordt hem ergens alleen op te sluiten. Wel vindt men feitelijk, dat hij ‘relaps’ zijnde een zwaardere straf had verdiend. Maar terecht was de Raad van Holland tot het psychologisch juiste inzicht gekomen, dat executies hun bezwaren hebben, speciaal als de veroordeelde in zijn ongeloof volhardt. Men had opgemerkt, dat de executie van Jan van Woerden anderen, die van gelijke gevoelens waren, daarin ‘gheanimeert ende gesterct’ hadGa naar eind135). Een ogenblik heeft het geluk Woutersz. gediend; na 329 dagen gevangenschap is hij op 11 Maart 1528 door ‘den Gheldersschen vianden’ bevrijdGa naar eind136). Van lange duur is zijn vrijheid echter niet geworden; op 26 Oct. 1529 is hij ter dood veroordeeldGa naar eind137). Er is wel eens vermoed, dat hij de vertaler is geweest van Den ouden Adam - reeds eerder als mogelijke vertaling van Praepositus genoemd - en eveneens, van de Seven psalmen van Luther. Waarschijnlijk echter zonder grondGa naar eind138). Uit deze aaneenschakeling van losse gegevens zal men zich enigszins een beeld kunnen vormen van de tegenstand, die de boekenverboden in de Nederlanden ontketend hadden. Alleen zal dit beeld heel wat min- | |
[pagina 53]
| |
der groot en scherp zijn dan de werkelijkheid. Want gesteld al, dat ieder proces, iedere veroordeling ons was overgeleverd, hoevele gevallen van lijdelijk verzet en bezit van verboden boeken zijn er in het geheel niet ontdekt? Nooit kan een contrôle zo nauwkeurig zijn, of nog altijd glipt er menige vis door de mazen van het net. De onopgemerkten zijn de gelukkigen, van wie de geschiedenis niet rept. Maar vooral aan hen dankt het nageslacht, dat er tal van ketterse drukken aan het vuur ontsnapt en tot heden bewaard zijn. |
|