Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |
II. BrandstapelsDe officiële verordeningen zijn thans allerwegen afgekondigd en de onmiddellijke gevolgen blijven niet uit. Wilde vuren laaien op. Dat begint in Leuven, op 8 October 1520, met een vernietiging van meer dan 80 boeken, en de brand slaat weldra over naar Antwerpen, naar Gent, Utrecht, Brugge, Den Bosch, DeventerGa naar eind61). Gewoonlijk luidt het bevel, alle verboden boeken in de vlammen te werpen. Andere keren is de opzet der executies iets minder ver strekkend. Zo te Gent, in 1522, na 24 April, te Kortrijk, Duinkerken en te Brugge, 1527-1528, vóór 12 Augustus, waar slechts het boekenbezit van een enkele gevangen genomen Lutheraan verbrand werd, en eveneens in November 1525 te Amsterdam, toen uitsluitend één speciaal werk, Sinte Pouwels epistelen, door Doen Pietersz. gedrukt, ten vure was gedoemdGa naar eind62). Aleander beroemt er zich op, in een bericht van 8 Febr. 1521 aan de Vice-kanselier Medici, alles zó handig in elkaar te hebben gezet, dat de Keizer en zijn raden de boeken zagen branden, nog eer zij goed beseften, in het besluit te hebben toegestemdGa naar eind63). Uitvoerig, met onverholen genoegen, beschrijft de pauselijke nuntius deze branden in zijn rapporten naar Rome. Klaarblijkelijk behoorde hij tot het ras der fanatici, door een hedendaags auteur wel goed gekarakteriseerd: ‘Ils croyaient fermement que le feu avait été créé pour brûler les livres des hérétiques, et, accessoirement, pour cuire les aliments des hommes et nous réchauffer...’Ga naar eind64). | |
[pagina 29]
| |
Men kan zich moeilijk een te donkere voorstelling maken van de indruk, die een dergelijke boekenvernieling omtrent de jaren 1520-1530 en wat later op de gemoederen gemaakt moet hebben. De vergelijking van hetgeen soortgelijke brandstapels, in eigen tijd aangericht, ons gezegd hebben, zal hier slechts een flauwe afschaduwing van geven. Want wel moesten ook wij, incredibile dictu, vernemen, hoe in Mei 1933 en daarna te Berlijn, München, Weenen en elders de werken van Heine, Schnitzler, Remarque, Wassermann, Romain Rolland en tal van anderen in grote vuren zijn geworpen, terwijl de Minister van Propaganda, Heer Goebbels, daar soms nog een toepasselijk woord bij sprak. Maar met uitzondering van enkele verdwaasden, bezeten door rassenhaat of politieke waanzin, hebben onze tijdgenoten dit algemeen beoordeeld als een uiting van domheid, die ten slotte uitsluitend de machtswellustelingen zelve brandmerkte. Men zet nu eenmaal niet ongestraft de klok vier eeuwen terug. En ook weet een ieder thans, dat noch de roem, noch de invloed van Heine en Schnitzler door vlammen verteerd kunnen worden. Wel anders echter moet de vroeg 16de eeuwse generatie tegenover zulke boekenbranden gestaan hebben. Om het boek hing in die dagen een atmosfeer van eerbied. Oorspronkelijk alleen in handen ener kleine schare van geletterde mensen, of in kloosters en kerken bewaard en daar vaak zelfs aan kettingen bevestigd, was het pas geleidelijk bezig zich te democratiseren en zeker geenszins een alledaags voorwerp. De ouders van het geslacht, dat omtrent die tijd in de kracht van het leven was, hadden de eerste gedrukte boeken zien verschijnen. Onder de meer bejaarde lieden, thans getuigen van de verbranding, zal er mogelijk zelfs een enkele zijn geweest, die zich deze verschijning nog herinnerde, een feit, voor hem stellig niet minder | |
[pagina 30]
| |
indrukwekkend dan voor ons de aanblik van het eerste vliegtuig, de menselijke vogel in de lucht, is geweest. En daar opeens zag men diezelfde boeken, tot nu toe met zorg en respect behandeld, in de vlammen werpen. Velen zullen het eens zijn geweest met de onbekende dichter van het reeds genoemde Latijnse vers, tegen Aleander gericht, achter de Bazelse uitgave der Acta Academiae Lovaniensis contra Lutherum: ‘Hij verbrandt boeken; eer zou hij echter zelf verbrand moeten worden, indien hij het gerechte loon voor zijn euveldaden verkreeg’. Leest men het verslag, dat Aleander naar Rome heeft gezonden over de eerste boekenbrand in Leuven, dan zou men menen, dat het daar op de markt een ordelijk, haast plechtig schouwspel is geweest. De magistraat was in vol ornaat aanwezig. Ruim 80 boeken, merendeels van Luther en andere beruchte ketters, of wel door de mensen uit vrees vrijwillig ingeleverd of anders uit de boekwinkels gehaald, werden door de beul in de vlammen geworpenGa naar eind65). Van deze Leuvense executie is evenwel nog een ander relaas tot ons gekomen in een werk van Oecolampadius, die het op zijn beurt weer aan een ooggetuige, de jonge Duitse humanist Brassicanus, heeft ontleendGa naar eind66). Moet men dit gekruide verhaal geloven, dan was de vertoning heel wat minder stijlvol en stichtelijk dan Aleander het heeft voorgesteld. Er werden inderdaad vele boeken in het vuur geworpen, maar geenszins uitsluitend verboden werken. Want menig student greep de gelegenheid aan, om enige oude, min geliefde studieboeken met fatsoen kwijt te raken, en zo werden daar de bekende Sermones Discipuli van Joh. Herolt, werken van Petrus Tartaretus, een Frans theoloog en philosoof, de z.g. Sermones dormi secure en soortgelijke, altegader van onverdachte rechtzinnigheid, mede aan de vlammen prijs gegeven, met het | |
[pagina 31]
| |
gevolg, dat er ten slotte, naar Brassicanus zeide, meer van zulke boeken dan van Luther verbrand zijn. Verheffend moet het ook zijn geweest, toen ten slotte een gehaat Carmeliet - was het Nicolaas van Egmond, de inquisiteur en heftige tegenstander van Erasmus? - naar voren trad en in het vuur en de as zijn water loosde. Brassicanus in zijn ergernis liep de monnik na tot bij diens klooster, pakte hem beet, trok zijn degen en gaf hem een flinke aframmeling, zodat de Carmeliet halfdood bleef liggen. Maar hierop achtte de jeugdige vreemdeling het toch wijzer die avond niet in Leuven terug te keren, en eerst de volgende dag, nadat het tumult tot bedaren was gekomen, ging hij in andere kleren de stad weer binnen. Ook omtrent de boekenbrand in Antwerpen, die van 13 Juli 1521, beschikken we over twee verschillend getinte verslagen, het ene van Aleander, het andere van Gerardus Geldenhauer Noviomagus afkomstig. Voor de curiositeit volgt hier de vertaling van beide. Aleander dan schrijft over hetgeen hij ‘die schone executie van Lutherse boeken hier te Antwerpen’ noemt in een Italiaanse brief van 16 Juli 1521 aan de Vice-kanselier te RomeGa naar eind67): ‘Zaterdag, een marktdag, op het uur van de rechtszitting vóór het middagmaal, werd het edict gepubliceerd en in zijn geheel voorgelezen, hetgeen bijna een uur duurde, in tegenwoordigheid van magistraten en 's Keizers stedehouder, die zich, de staf hunner rechterlijke waardigheid in de hand, opgesteld hadden vóór het Stadhuis. Niet alleen was bijna een ieder uit de stad samengestroomd, maar ook uit de omstreken waren de boeren en andere lieden van wege de markt gekomen, zodat het hele plein en de aangrenzende straten en huizen en vensters vol waren met mensen, in grote en zwijgende aandacht luisterend. | |
[pagina 32]
| |
Nadat vervolgens het edict was voorgelezen en de Schout het teken van de rechtspleging had gegeven, beval deze de beul zijn werk te verrichten en toen werden op een hoge stellage wel 400 boeken van Luther verbrand, waarvan de Keizer er een 300 uit winkels had laten weghalen. De rest werd, terwijl de overige reeds begonnen te branden, door allerlei mensen uit eigen beweging aangedragen; alles te samen verscheiden beruchte en misdadige libellen. En voorzeker, het was een hoogst nuttige zaak, omdat deze streken zeer besmet zijn en men er vele duizenden boeken van die vervloekte kerels gedrukt heeft. De Keizer was van plan geweest, zelf tegenwoordig te zijn, maar beperkte tijd en ambtsbezigheden beletten het hem; inderdaad is er voor hem geen uur van de dag vrij van beraadslagingen. | |
[pagina t.o. 32]
| |
| |
[pagina 33]
| |
Aangezien het minder geschikt was op een Zaterdag over Luther te preken, werd dit uitgesteld tot een der volgende dagen, hetgeen den volke werd aangekondigd. Op die Zondag verscheen er een zeer talrijke menigte in de Grote Kerk en een doctor uit Leuven van de orde der Carmelieten (dat was Nic. van Egmond), een man van veel gezag en een groot vijand van de secte, hield een preek. En op de volgende dag, de wijdingsdag van deze kerk, predikte dezelfde opnieuw tegen Luther, tot grote stichting van allen, en zo mede de pastoors der parochie en de bedelmonniken, wie ik dit op apostolisch gezag had vermaand te doen en dezen, voorzeker, hebben zich van de opdracht goed en gewillig gekweten. Voor alles zij God geloofd. Ziehier het relaas, door Geldenhauer van dezelfde vertoning gegevenGa naar eind68), dat hij inleidt met de woorden ‘Overwinning en triomf van Heer Maarten Luther, onmacht van Aleander en de theologen, in de eerste plaats van Nicolaas van Egmond’. Hij vervolgt: ‘Op 13 Juli 1521 heeft te Antwerpen, in tegenwoordigheid van Keizer KarelGa naar eind69), de hoogeerwaarde pater Hieronymus Aleander Mottensis, etc. met zijn helder inzicht en mateloze liefde voor de Roomse kerk doorgezet, dat de boeken van Luther, deze ellendige ketter, (die wel geboren schijnt te wezen ten verderve der Katholieken) vóór het Stadhuis door de beul verbrand zouden worden, nadat eerst het edict van Zijne Majesteit de Keizer voorgelezen en een wassen fakkel aangestoken was, terwijl Meester Nicolaas van Eg- | |
[pagina 34]
| |
mond hierbij stond, die razende sophist en theoloog. Vermeld dient echter te worden, dat toen de zeer eerwaarde pater Hieronymus Aleander samen met Nicolaas van Egmond, het hoofd der godgeleerden en de vurigste verdediger van het Roomse geloof, in de O.L. Vrouwenkerk zou spreken, de Antwerpse SecretarisGa naar eind70), daar voorbijlopend, gezegd moet hebben: Consilium impiorum ne adjuves (steunt de raad der goddelozen niet; toespeling op Job 10 : 3). En terwijl de boeken vlam vatten, schijnt iemand uit de menigte, die er bij stond, gevraagd te hebben, waarom de beul een brandende fakkel voor de boeken van Luther gebruikte, terwijl er een ander vuur bij de hand was. Antwoord: dit geschiedde ter ere van het woord Gods, dat daar verbrand werd. Een tweede riep: het zou heel wat beter zijn de boeken te verkopen en het geld naar Rome te sturen om er hout mee te kopen voor het verbranden der paederasten in die stad, enz. Men hoorde allerlei uitroepen, doch vrijwel eenstemmig was de verontwaardiging, dat zulk een ernstige zaak op zo'n belachelijke wijze werd behandeld. De verbrande boeken zijn opgekocht, enz. De volgende dag, een Zondag, heeft Egmond in de O.L. Vrouwenkerk van Antwerpen op zijn gewone manier gepreekt en uitleg gegeven, waarom de Keizer bevolen had de boeken te verbranden, bij welke gelegenheid hij veel verkondigde, zijner waardig, en beloofde de volgende dag die allerleugenachtigste bul (“bullam illam vanissimam”) te zullen verklaren, hetgeen hij naarstig heeft gedaan, veel leugens verhalend over Luther, en het edict van de Keizerlijke Majesteit opnieuw in de kerk (voorlezend?)...’ Eveneens van de volgende auto-da-fé te Gent op 25 | |
[pagina 35]
| |
Juli 1521 is Aleander's verslag bewaard en ook Geldenhauer heeft die weer in het kort gememoreerdGa naar eind71). De vertoning geschiedde op de Vrijdagmarkt op S. Jacobsdag, vlak bij de kerk, aan deze apostel gewijd. Aleander schat, dat er een 50.000 mensen bij aanwezig waren. Meer dan 300 boeken van Luther, deels in de Nederlanden, deels in Duitsland gedrukt, werden hier verbrand. Daaronder vele, die voortreffelijk gebonden waren, één zelfs in een fluwelen band. Heeft de nuntius toch iets van hartzeer gevoeld bij de vernietiging van dit kostelijke stuk, dat hij het zo speciaal vermeldt? De Keizer was nu inderdaad tegenwoordig en keek al lachend - met een ‘bel riso’ zegt Aleander - naar het schouwspel. Nog krijgt men uit het proces, in April 1522 gehouden tegen Lieven de Zomere, een Luthers bakker, enige indrukken van de Gentse brand. De woorden, bij die gelegenheid door hem gewisseld met de minderbroeder Jan Roeyaert, alias Johannes Royardus, bekend als schrijver van vele bundels Latijnse preken, geven ook alweer geen hoge dunk van de stemming, die er bij dergelijke plechtigheden heerste. Zo zei De Zomere, toen hij broeder Roeyaert enkele boeken zag aanreiken, ten einde ze in 't vuur te werpen: ‘Ziet my dat Roeyaerdeken dat doen’. Op een vraag van Roeyaert, of De Zomere geen ‘mutsaerts’ had, antwoordde deze, dat hij alleen de ‘hasschen’ (d.i. de as) wilde hebben. Repliek van Roeyaert: ‘De hasschen die waren goet uwen hooghen’ (d.i. ogen). In die toon gaat het door, waarbij men zich niet kan ontveinzen, dat bij al dit weinig stichtelijk gekijf Lieven de Zomere aan het langste eind trekt. Zijn opmerking ‘Al mach men de boucken verbernen, men mach daer omme niet te nienten doen, dat men int herte heeft’ getuigt van gezond verstandGa naar eind72). Node missen wij in Erasmus' overgeleverde corres- | |
[pagina 36]
| |
pondentie een beschrijving van de Leuvense, Antwerpse of Gentse brand. Slechts met een kort woord maakt hij in een enkele brief, natuurlijk zonder instemming, melding van de vertoning te Leuven en verhaalt ook, dat in Keulen, na een dergelijke brand, de boeken van Luther alweer verkocht wordenGa naar eind73). Maar terloops heeft hij dan toch, in een gesprek met Nicolaas van Egmond, een verstandige mening over zulke dwaze brandstapels geuit, geheel aansluitend bij de nuchtere wijsheid van Lieven de Zomere. ‘Door de boeken van Luther te verbranden, kan men hem uit de bibliotheken verwijderen, echter niet uit de harten’Ga naar eind74). De domme repliek van Egmond: ‘Ja, wel uit de harten, waar jij hem geplaatst hebt’, doet Erasmus' ruime opvatting nog des te beter uitkomen. Het zou mogelijk zijn, dat Erasmus' mening, bewust of onbewust, een reactie is op de naïeve gedachte, wellicht reeds in de jaren 1519 of 1520 door een autoriteit in het openbaar geuit, en later in de plakkaten overgenomen. In dat van 8 Mei 1521 wordt dit aldus uitgedrukt: ‘...decernerende ende wijsende dat die selve boucken, ...zauden worden verbrandt ende eeuwelick buter memorien der menschen ghedaen...’ En later, in dat van 24 Sept. 1525: ‘Ende up dat die zelve opinie geheelick vuyten herten van de mensche soude mogen commen, hebben bevolen, dat alle die voerss. boucken gebrant ende openbaerlick int vuyr geworpen souden worden’Ga naar eind75). Alsof hart en geest zich hun bezit maar gewillig laten ontrukken. Het is niet onaardig naast Erasmus' bezadigd oordeel over de boekenbrandstapels het wijze woord van de Romeinse historieschrijver te plaatsen, ruim 14 eeuwen vroeger uitgesproken en mede een critiek op soort- | |
[pagina 37]
| |
gelijke excessen. Tacitus, die bij droeve ervaring jaren van willekeur en terreur kende, verhaalt in de levensbeschrijving van zijn schoonvader Julius Agricola, hoe de woede der vervolgers zich niet slechts keerde tegen Thrasea Paetus en Helvidius Priscus zelf, die beiden hun vrijheidszin met de dood moesten boeten, maar ook tegen hun boeken, en hoe op last van de triumviri deze herinneringen aan zeer verlichte geesten op het Forum verbrand werden. ‘Zij meenden ongetwijfeld’, vervolgt Tacitus, ‘in dit vuur de stem van het Romeinse volk, de vrijheid van de Senaat en het geweten der mensheid te doen verdwijnen’Ga naar eind76). Zo heeft door de eeuwen heen een enkel woord van een verstandig man altijd weer veel domheid kunnen verslaan. |
|