Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg–
[pagina 9]
| |
I. Plakkaten en verordeningen tegen boekenZo ongeveer tot het jaar 1520 hebben de Nederlandse drukkers een rustig bestaan gehad. Onafhankelijk, zelden belemmerd door ambtelijke voorschriften, konden zij hun bedrijf uitoefenen. Als ze met moeilijkheden te kampen hadden, dan sproten die voort uit omstandigheden van interne aard, in huis en zaak, of uit ruzietjes met confraters en anderen. Maar de Hervorming stond voor de deur en maakte weldra een einde aan deze ideale toestand. Men kan aannemen, dat in de Nederlanden de pauselijke bul ‘Exsurge domine’ van 15 Juni 1520 de eerste stoornis in het drukkersleven heeft gebracht. Wel zijn er zelfs uit de 15de eeuw al pauselijke waarschuwingen tegen boeken bekendGa naar eind1). Eveneens in de bul, door Leo X op 4 Mei 1515 uitgevaardigd, ‘Inter sollicitudines’, werden boeken aan kerkelijke censuur onderworpen en drukkers, die dit gebod overtraden, onder meer met een jaar schorsing bedreigd. Of het document echter hier te lande veel directe gevolgen heeft gehad, is twijfelachtig. Een Nederlandse druk ervan is ook niet bekend. Het vermoeden is geuit, dat deze bul, maar dan eerst later, omtrent 1521, toen de strijd reeds scherper was geworden, op bevel van de pauselijke legaat Aleander te Leuven zou zijn uitgegeven. Positieve bewijzen daarvoor zijn er evenwel nietGa naar eind2). De bul ‘Exsurge domine’ van 15 Juni 1520, regelrecht gericht tegen Luther en zijn aanhangers, is daarentegen dadelijk te Antwerpen door Vorsterman | |
[pagina 10]
| |
gedruktGa naar eind3). De bedreiging erin vervat tegen Luther en zijn geschriften, belangrijk als praeludium van een jarenlange, vaak bloedige strijd, vertaal ik hier in extense: ‘Voorts omdat de voornoemde dwalingen en vele andere te vinden zijn in de boeken en geschriften van Martinus Luther, veroordelen wij gelijkelijk, keuren af en verwerpen geheel de vermelde boeken en alle geschriften en sermoenen van genoemde Martinus - in het Latijn of in welke andere taal ze worden aangetroffen - waarin de vermelde dwalingen, of wel 't een en ander hiervan, is vervat, en wensen wij, gelijk gezegd, dat deze worden beschouwd als geheel veroordeeld, afgekeurd en verworpen; verder op grond van de deugd der heilige gehoorzaamheid en onder bedreiging der voornoemde straffen, die zij deswegen zullen oplopen, bevelen wij aan alle genoemde gelovigen in Christus van beiderlei kunne, dat zij dergelijke geschriften, boeken, sermoenen of blaadjes, of ook hoofdstukken eruit, die de dwalingen of bovenvermelde artikelen bevatten, niet zullen lezen, aannemen, verkondigen, prijzen, drukken, publiceren of verdedigen, 't zij persoonlijk of door bemiddeling van een of meer anderen, direct of indirect, stilzwijgend of luide, openbaar of in het verborgen, dan wel die in hun huizen of op andere publieke of particuliere plaatsen enigerwijze hopen te houden. Opdat deze niet, onmiddellijk na afkondiging van dit stuk, waar ze zich mogen bevinden, door ambtenaren en andere bovengenoemde personen naarstiglijk opgespeurd, in 't openbaar en plechtig, in tegenwoordigheid van geestelijkheid en volk, onder alle vermelde straffen zullen worden verbrand...’Ga naar eind4). | |
[pagina 11]
| |
Iets verder in deze bul is de veroordeling der werken van Luther nog eens in 't kort herhaald en worden bovendien in één adem genoemd met de zijne de geschriften van anderen, die het orthodoxe geloof vijandig gezind zijnGa naar eind5). De teerling is thans geworpen en de verhoudingen spitsen zich snel toe. Reeds einde Juli 1520 wordt de nuntius Hieronymus Aleander, een bekwaam diplomaat, naar de Nederlanden afgezonden, met de opdracht keizer Karel de pauselijke bul aan te bieden, hem op te wekken de ketters uit te roeien en daar toezicht op te houden. Het volle vertrouwen in 's Keizers houding ten opzichte van de nieuwe leer zal de Curie, die gaarne naast de geestelijke belangen ook de politieke in het oog hield, nog niet gehad hebben. Vandaar vermoedelijk het besluit, een dwarskijker naar deze landen af te vaardigen. Misschien is de doortastendheid van de jonge vorst, kort erna op de Rijksdag van Worms gebleken, Rome toch meegevallen. In de uitnodiging aan Luther, hier persoonlijk te komen, met de bedoeling te trachten hem tot inkeer te brengen, had mogelijk een kiem van verzoening gelegen. Geheel uitgestoten was de opstandige toen nog niet. Dat Luther als mens daar te Worms geen gunstige indruk op de Keizer en een deel van zijn omgeving heeft gemaakt, zal in dezen zeker een factor van enige betekenis zijn geweest. En het einde van de bijeenkomst, enerzijds Luther's finale woorden: ‘Gott helf mir. Amen’, anderzijds het keizerlijk Edict van Worms, de veroordeling van de ketters en hun geschriften decreterende, heeft wel voor goed het tafellaken tussen beide partijen doorgesnedenGa naar eind6). Voortaan is Luther, ‘een duvel onder die specie vanden mensche bedeckt met den habijte van eenen religieus’, nu te beschouwen als ‘een vreemt let, verrott ende afghesneden uut den lichame van onser moeder der heligher | |
[pagina 12]
| |
Kercken, als obstinaet, verhart, scismatijck, bekent ende openbaer kettere’Ga naar eind7). Ten opzichte van boeken wordt in het Edict bevolen, dat niemand ‘zo staut oft clouck en zij, te coopene, vercoopene, haudene, lesene, schrivene, prentene, ofte doen schriven, prenten, ofte sustineren, ofte defenderen eenighen van den boucken, gheschriften oft opinien des voorseyts Luthers, het zij in Overlantscher, Latijnscher oft Vlaemscher talen, oft in eenighe ander talen, so wel van den ghenen die bij onsen helighen vader den paus zijn ghecondempneert, als alle andere alreede ghemaeckt ofte die naermaels mochten ghemaeckt ende ghecomposeert werden bij den zelven Luther, zijnen discipulen ende fauteurs, in wat manieren oft soorten die wesen moghen; al waert oock dat in den zelven boucken eenighe goede ende kerstelicke doctrinen oft leerijnghen stonden begrepen ende ghemijngelt, om zo veel te lichtelicker te bedrieghene die simpel lieden, zo willen wij nochtans, dat die voorseyde boucken, overal ende universalicken ende al verboden worden, verbrandt ende gheheelick ten nieten ghedaen;...’ Verder mag door geen ‘bouckvercooper, librarier, prenter ofte andere’ in het vervolg meer enig boek of geschrift gedrukt worden, waarin melding is gemaakt van de H. Schrift of de interpretatie ervan, zonder de goedkeuring ‘van den ordinaris van der plaetsen oft zijnen daer toe ghecommiteerden, metten advise ende consente vander faculteijte van der theologien vander naester universiteijt, approberende... de zelve boucken ende schriftueren’Ga naar eind8). Geen halve maatregelen dus meer. Over de loop der zaken op de Rijksdag te Worms, 's Keizers woord en Luther's wederwoord, werden de | |
[pagina 13]
| |
Nederlanders dadelijk volledig ingelicht door een gelijktijdige publicatie, getiteld Der Roomscher Keyserlijcker Maiesteit verhooringhe, aenspraecke ende antwoorde van Martinus Luther... op den rijcksdach te Worms int iaer ons heeren 1521, een 4o boekje, 4 bladen groot, door Hillen van Hoochstraten in Antwerpen gedruktGa naar eind9). Er heeft evenmin gevaar bestaan, dat de volledige inhoud van het Edict van Worms hier onbekend zou blijven. Niet voor niets was Aleander gekomen. Minstens 7 drukken, waarvan er 5 vermoedelijk al in het jaar 1521 werden uitgegeven, zijn in de Nederlanden verschenen van dit Edict Keyserlic uuytghegheven by Kaerle den vijfsten... int zeer vermaerde verzamen te Woorms in 1521 ieghens broeder Martin Luther. Te weten: 4 Latijnse, waarvan de eerste een Leuvense druk van Martinus was, weldra herdrukt door Vorsterman te Antwerpen en later, in 1526, nog twee maal te Leuven; verder 2 Nederlandse en 1 Franse uitgave, alle drie vermoedelijk door Claes de Grave in Antwerpen gedruktGa naar eind10). Uit de correspondentie van Aleander blijkt, dat hij in Juni 1521 een dag of negen in Leuven heeft vertoefd om persoonlijk toezicht te houden op het drukken van de eerste Latijnse uitgave en tot spoed aan te zetten. Veel medewerking ondervond hij daarbij niet bepaald van drukker Theodoricus Martinus, die beweerde een tekort aan lettertypen te hebben. Verder was er geen corrector aanwezig, dus ook dat karweitje moest Aleander zelf opknappen. Niet onwaarschijnlijk komt het hem voor, dat de drukker, in wiens huis hij bij een vorige gelegenheid een vrij groot aantal boeken van Luther in beslag heeft laten nemen, hem opzettelijk tegenwerkte. Die drukker, schrijft Aleander, is anders geen ongeschikte man en van nu af aan zeker wel teruggevoerd op het rechte spoor, waarvan hij | |
[pagina 14]
| |
was afgeleid door hem, die heel Vlaanderen verrot heeft (‘collui che ha putrefatto tutta questa Fiandra’Ga naar eind11). Een beminnelijkheid aan het adres van Erasmus, die Aleander uit de grond van zijn ziel haatte. Ook voor de vertaling van het Edict in het Frans heeft de pauselijke afgezant zelf zorg gedragen. De bul en de verordening zijn verschenen. Thans is het zaak ze in wijde kring bekend te maken. Want wel is ongetwijfeld het Edict van Worms in zijn verschillende uitgaven veel gelezen, maar vermoedelijk was een dergelijke druk toch meer in 't bizonder bestemd voor heren van het gerecht en gemeentelijke autoriteiten, voor kanselarijen en kloosters, die er dan op hun beurt verder mee moesten werken. Vooral zorgen, dat de bedreigingen de schuldige menigte bereikten en troffen. Meer directe instructies aan de overheid, gewoonlijk in compactere vorm opgedist, gaven de keizerlijke plakkaten, die erop volgden. Deze zullen zeker zijn rondgezonden aan de bestuurders, maar tevens werden ze bevestigd aan stadhuis, deuren van kerken en andere gebouwen en ook herhaaldelijk in 't openbaar afgekondigd. Men moet er zich eigenlijk over verbazen, dat er van dergelijke vergankelijke producten der schrijf- of drukkunst betrekkelijk zo vele bewaard zijn gebleven, spijt weer en wind en de schendende hand van niets ontziende straatjongens. Het eerste bekende keizerlijke plakkaat tegen de verboden boeken dateert van 20 Maart 1520/1521Ga naar eind12) en is dus nog niet het gevolg van het Edict van Worms, maar, wat er ook uitdrukkelijk in vermeld wordt, van de pauselijke bul van 15 Juni 1520. Toch heeft er misschien al een vroeger plakkaat bestaan. Aleander tenminste schrijft in December 1520 uit Worms naar Rome, dat hij in Leuven van de Keizer een bevel (‘un mandato’) voor diens hele rijk tegen de boeken | |
[pagina 15]
| |
van Luther en consorten had verkregen, welk stuk hij steeds bij zich draagt. Waarschijnlijk was de slimme Italiaan reeds tot de ontdekking gekomen, dat hij hier als vreemdeling met schele ogen werd aangezien en af en toe de steun van het keizerlijk gezag nodig had om zijn autoriteit te staven. Het blijft ondertussen de vraag, of dit mandaat in Aleander's zak een exemplaar van een algemeen verspreid en misschien gedrukt plakkaat is geweest, dan veeleer een particulier geschrift, hem op zijn eigen verzoek door Keizer Karel verschaftGa naar eind13). Het vroegste ons overgeleverde plakkaat, dat van 20 Maart 1520/1521, is in het Frans gesteld. Daarna volgen er Nederlandse van 1 April 1524, 24 September 1525, 17 Juli 1526, 14 Maart 1526/1527, 18 Januari 1527/1528, en weer een Frans van 14 October 1529Ga naar eind14). Dit zijn wel te verstaan uitsluitend de plakkaten, waarin boekenverboden voorkomen; de andere, meer in 't algemeen gericht tegen de ketters, worden hier niet vermeld. De genoemde plakkaten bevatten nog vrij omvangrijke teksten en zijn naar onze smaak uitermate omslachtig. In ieder geval eindeloos ver verwijderd van de kernachtige slagzinnen, waarmede men een huidige generatie tracht te bereiken en men verbaast er zich haast over, dat de 16de eeuwse mensen ze geduldig ten einde hebben gelezen. Het eerste, Franse plakkaat is gericht tot President en leden van de Raad van Vlaanderen; het tweede bewaarde, dat van 1 April 1524, in heel wat beknopter vorm geredigeerd, wendt zich tot Stadhouder, President en Raden van Holland, Zeeland en Friesland. In beide wordt bevolen de boekenverboden te onderhouden, gelijk de Nederlandse tekst het uitdrukt aan ‘allen onsen officieren, justicieren, dienaren ende ondersaten’. | |
[pagina 16]
| |
Het derde, tot Stadhouder, President en Leden van de Raad van Holland, van 24 Sept. 1525, is weer een heel uitvoerig document, waarin onder meer als een der oorzaken van de dwalingen het lezen der evangelies in de landstaal door leken en ‘ongeleerde persoenen’ wordt genoemd. Een verbod nu tevens om in 't geheim of openbaar te vergaderen voor lezing en bespreking van de evangelies, de brieven van Paulus of ‘andere geestelicke scriften in Latijne, Duytsche (d.i. Diets) ofte Walsch’. Bij overtreding geldboetes. Voor het eerst worden hier niet meer slechts in het algemeen de boeken van Luther en aanhang vermeld, maar samen met de zijne uitdrukkelijk die van Pomeranus (Bugenhagen), Carlstadt, Melanchthon, Oecolampadius, Franciscus Lambertus en Justus Jonas met name genoemd. Ook nog die van ‘andere inden heyliger scriften mit Luther gevoelende, mitsgaders alle die boucken, die sonder tytel geprent zijn’. Bedoeld zullen met deze laatste wel zijn de anoniem verschenen boeken. Boeken zonder titel, die dus zo maar met de deur in het huis vielen, zijn er inderdaad bekend, echter voornamelijk onder de incunabelen, de uitgaven der 15de eeuw. In de 16de eeuw komen ze hier hoogst sporadisch meer voor. Tot die enkele uitzonderingen behoren de Latijnse schoolboekjes, een Donatus, een Dominus quae pars, de Abecedaria en andere, archaïstisch van uiterlijk en als twee droppels water gelijkend op hun 15de eeuwse voorgangers. Vaak nog op perkament gedrukt, dit om weerstand te bieden aan de vernielzucht van het zich vervelende schoolkind. Dat dergelijke uitgaven gedurende tientallen jaren onveranderd herdrukt werden, ligt voor de hand. De school is nu eenmaal, ondanks loffelijke vooruitstrevende neigingen, in de grond een hoogst conservatieve inrichting en menig onderwijzer houdt zich | |
[pagina t.o. 16]
| |
![]() Hieronymus Aleander, 1536. Naar een kopergravure van Agostino Veneziano di Musi. - Rijksprentenkabinet, Amsterdam. Portef. I, 31. (verkleind).
| |
[pagina 17]
| |
graag aan de leerboeken, waarmede hij reeds jaren vertrouwd is. Dus niet dit ouderwetse soort zonder titel, doch nauwkeuriger uitgedrukt, boeken zonder auteursnaam zullen in het verbod bedoeld zijn. Juist sinds het opkomen der Hervorming zijn er heel wat verschenen, die met opzet de namen der schrijvers verzwegen. Hoe onschuldig klinkt, om een enkel voorbeeld te geven, een titel als Een deuoet ende zeer schoon bedeboxken wt die heylighe schrifftuer ghetrocken daer int corte begrepen is wat een kersten mensch schuldich is te weten. In werkelijkheid echter dekt hij een gevaarlijke inhoud: de Nederlandse vertaling van Luther's Betbüchlein van 1523, zonder naam van plaats en drukker of jaartal verschenenGa naar eind15). In het plakkaat van 17 Juli 1526, gericht tot de President en leden van de Raad van Vlaanderen, worden, behalve de werken der auteurs uit het voorafgaande, ook nog uitdrukkelijk als verboden genoemd ‘alle Euvangelien, Epistelen, Prophetien ende andere boucken vanden Helegher Scriftueren, in Duytsch (Diets), Vlaemsch of Walsch’ met postillen of glossen ‘of hebbende prefacien off prologue, inhoudende dolinghen, erreuren of doctrine vanden voorseyden Luther ende zijne adherenten’. Tevens wordt in dit plakkaat, gelijk trouwens mede in het voorgaande, de straf bij overtreding der geboden tegen ongeoorloofde bijeenkomsten, binnenshuis of daar buiten, vermeld: 20 Karolus gulden boete, subsidiair drie maand verbanning, bij herhaling 40 Kar. gulden of een half jaar verbanning, bij een derde keer 80 Kar. gulden of ballingschap voor goed. In aansluiting hierop wordt bovendien het minderwaardige kliksysteem, waar ieder fatsoenlijk mens zich van nature tegen verzet, gehuldigd; aan aanbrengers wordt een derde der boeten voorgespiegeldGa naar eind16). Voorts zullen drukkers, binders, | |
[pagina 18]
| |
kopers en verkopers van verboden boeken bestraft worden met het verlies van een derde hunner bezittingen en eeuwige verbanning. In het veel beknoptere plakkaat van 18 Jan. 1527/ 1528 tot de Raad van Holland, dat in hoofdzaak een opwekking is de vorige plakkaten beter te onderhouden, lezen we voor het eerst de eis aan de drukkers, dat zij in alle uitgaven hun naam en merk moeten plaatsenGa naar eind17). Vermoedelijk echter kwam dit bevel reeds eerder voor in de een of andere missive, die niet bewaard is gebleven. Tenminste een plaatselijke Antwerpse verordening - en dat zijn gewoonlijk de echo's der keizerlijke plakkaten - van 14 Febr. 1524/ 1525 schrijft uitdrukkelijk voor naam van auteur, van drukker en tevens diens merk, en jaar en plaats der uitgave te vermeldenGa naar eind18). Van minder algemene strekking dan de genoemde plakkaten is een keizerlijk bevel van 23 Maart 1523/1524 aan Stadhouder, President en Raad van Holland en speciaal gericht tegen twee bepaalde boeken, tEwangelie van Ste Matheus met glossen en Die Somme van die godlycke gescriften, ondanks alle verboden gedruktGa naar eind19). Met het eerste is bedoeld het Evangelie van Mattheus in de vertaling van Joh. Pelt, te Amsterdam in 1522 verschenen bij Doen Pietersz.Ga naar eind20). Het tweede is de Summa der godliker scrifturen, waarvan de oudste editie door Jan Seversz. te Leiden is gedrukt, vermoedelijk einde 1523. Jan Seversz. liep er een veroordeling en de eeuwige verbanning uit Holland, Zeeland en Friesland mee op. Van de Summa zijn ondertussen wel enige latere uitgaven bekend, de oplaag der eerste Leidse uitgave echter schijnt grondig te zijn vernietigd. Tot nu toe tenminste zijn er geen exemplaren van teruggevondenGa naar eind21). Al in het vroegst overgeleverde plakkaat van 20 | |
[pagina 19]
| |
Maart 1520/1521 wordt voorgeschreven de verboden boeken in 't openbaar te verbranden, soms nog wel onder trompetgeschal, ter verhoging van het effect: ‘les bruslez et faictes brusler et annichiler publicqement et a son de trompe’...Ga naar eind22). In volgende wordt dit voorschrift meestal herhaald, gelijk het Nederlandse bevel het uitdrukt, de boeken moeten worden gebracht ‘in een openbaer plaetse ende aldaer tot polvere verbrant’Ga naar eind23). Vele soortgelijke plakkaten en verordeningen zijn er in later jaren nog gevolgd. Onnodig ze alle op te sommen. De Ordinancien ende Statuten die de Keyserlijcke Maiesteyt... op den. vij. dach Octobris int iaer M.CCCCC. xxxi. heeft doen lesen ende verclaren den Staten van sinen landen van herwerts ouer... om te extirperen ende te verdriuen de Lutheraensche ende andere gereprobeerde secten, en waarin ook de verboden tegen de ketterse boeken en hun auteurs werden herhaald, zullen wel het meest herdrukt zijn. Niet minder dan 11 gelijktijdige uitgaven, alle op 1531 gedateerd en in Antwerpen verschenen, zijn er me van bekend, 7 Nederlandse en 4 FranseGa naar eind24). Ook nog latere Leids-Haagse edities, in 3 variaties, omtrent 1545 te daterenGa naar eind25). Met name worden hierin vermeld, gelijk trouwens ook reeds in het Franse plakkaat van 14 Oct. 1529, de werken - en niet alleen de bestaande, maar tevens de nog ‘te makene’ - van Luther, Wiclef, Huss, Marsilius de Padua, Oecolampadius, Zwingli, Melanchthon, Franciscus Lambertus, Pomeranus (alias Bugenhagen), Otto Brunfels, Justus Jonas, Johannes Pupper Gochius, terwijl mede het etiquet ‘gevaarlijk’ werd gezet op de Nieuwe Testamenten, gedrukt door Adriaen van Berghen, Christoffel van Ruremund en Joh. Zell. Het zijn vermoedelijk deze Ordinancien, waarvan Erasmus in een brief van 27 Febr. 1532 uit Freiburg | |
[pagina 20]
| |
aan zijn Hongaarse vriend Nicolaus Olah gewag maakt. Hij schrijft daarin over de domme bent der monniken in Brabant, die tegen hem te keer gaan en gewapend zijn met afschuwelijke edicten - Armati sunt horribilibus aedictis -. Zo'n edict, te Antwerpen gedrukt, blijkt dus reeds tot Erasmus te zijn gekomen. De schuld van de hele actie, al loochent deze het zelf, geeft hij aan zijn aartsvijand Aleander, die er nu eenmaal alles op heeft gezet hem te gronde te richtenGa naar eind26). De keizerlijke edicten, ordonnanties en plakkaten tegen gevaarlijke boeken en hun drukkers waren dus in groten getale verschenen. Op de plaatselijke en kerkelijke autoriteiten rust thans de taak deze in hun steden en diocesen verder af te laten kondigen. Zij richten zich daartoe, gelijk het in een der documenten heet tot alle ‘baillius, scouthetens, ammans, meyers, burchmeesters, voochden, proosten, landthouders, poortmeesters, scepenen, vrieheers ende alle anderen officiers ende wethouders’ van de KeizerGa naar eind27). Bewijzen van hun werkzaamheid zijn te vinden in verschillende archieven, in de brieven van Aleander, in stedelijke rekeningen. Paul Fredericq en zijn leerlingen hebben het ons gemakkelijk gemaakt deze gegevens na te slaan, en alleen reeds puttend uit de schat hunner publicatie, het Corpus documentorum inquisitionis, lopend tot 1528, krijgt men een kleurig beeld van de bedrijvigheid der overheid in Noord en Zuid. Misschien wel de eerste der mindere goden, die zich beijvert de pauselijke bul van 15 Juni 1520 in zijn diocese bekend te maken, en dat al op 17 Oct. 1520, is de Bisschop van Luik, Erardus van der Marck. Deze, een eerzuchtige, krachtige figuur, anders volkomen in staat en ook gewoon zelf handelend op te treden, is in dit geval het willig werktuig van Aleander geweestGa naar eind28). Op 8 April 1521 volgt blijkbaar een herhaling van zijn eerste publicatie. Van dit laatste docu- | |
[pagina 21]
| |
ment wordt de tekst bewaard in het Vaticaanse ArchiefGa naar eind29). In een later mandaat van de Luikse Bisschop, gedateerd 15 Jan. 1526, nu op aandrang van de pauselijke legaat Kardinaal Lorenzo Campegio verschenen en hoofdzakelijk een aanmaning tot de geestelijkheid, worden toch daarnaast ook weer de verboden boeken en hun drukkers genoemdGa naar eind30). Uit Gent klinkt een stem van de Raad van Vlaanderen, uit Leeuwarden van Stadhouder Schenck van Tautenburg, uit Bergen (Mons) van de Groot Baljuw van Henegouwen, Jacob van GaverGa naar eind31). Meestal zijn het Schout, Burgemeesters, Schepenen en Raad, die de bevelen verder uitdelen en aanmanen tot naleving der keizerlijke voorschriften. Zo in Brugge, bij herhaling in Antwerpen, in Leiden, twee keer in Utrecht en in Kampen, voorts in Amsterdam, meer dan eens in Deventer, en in ZwolleGa naar eind32). Het Hof van Holland stuurt in April 1527 deurwaarder Crambout rond naar Haarlem, Beverwijk, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Grootebroek en Medemblik met ‘seckere openen brieven van placcate’, teneinde die overal te publiceren. Daarin wordt de bekende afschrikwekkende reeks der boeken van Luther, Pomeranus, enz. opgesomd. Voor deze reis van elf dagen wordt aan Crambout de kapitale som van 8 stuivers per dag uitbetaaldGa naar eind33). Een andere keer in hetzelfde jaar zendt het Hof van Holland niet minder dan vier deurwaarders uit, tegen eenzelfde beloning; de een naar Rijnland, de tweede naar Amstelland, een derde naar het kwartier van Z. Holland en nog een naar W. Friesland en Kennemerland, allen gewapend met plakkaten, gericht tegen koop, verkoop en bezit van één enkel boekje. Het wordt aldus gesignaleerd: ‘een seckere cleyn Duysch bouckxgen, gehieten Johannes Eckius’Ga naar eind34). Op deze min deskundige wijze wordt aangeduid het werk van Joh. Eckius, getiteld Een corte declaracie ende | |
[pagina 22]
| |
antwoert met bewisinghe der heyliger schriftueren teghen zommighe articulen der Lutheranen, in Delft gedrukt door Corn. Henricz. Lettersnijder en dat te koop was in Amsterdam ‘bi meester Luyt, coster van doude kercke’. Het is de vertaling van een Latijns origineelGa naar eind35). Ondertussen is het wel een wonderlijke speling van het lot geweest, dat een werk van Eckius, een der felste tegenstanders van Luther, in de Nederlanden werd verboden. Geschiedde dit inderdaad, gelijk Moes aanneemt, wegens de averechtse uitwerking, dat het juist een aanleiding werd om de boeken van Luther te kopenGa naar eind36)? Terwijl de meeste der verordeningen in 't algemeen zijn gericht tegen de ‘boecken, die Luyter offte ymant anders van den dwelinge gemaeckt hebben’, gelijk het Kamper bevel van 21 Dec. 1524 het uitdrukt, zijn er enkele, waarin, evenals in de reeds vermelde, bepaalde werken met name genoemd worden. Zo in de latere Kampense van 3 Dec. 1525, die samen met de geschriften van Luther en zijn navolgers vermeldt Die Duytsche theologie (d.i. de bekende Summa der godliker scrifturen), het Nye Testament nyes gedruckt mitter gloesen en het Pater noster mitter gloesenGa naar eind37). De verordening van Schenck van Tautenburg van 22 Dec. 1526 citeert de boeken van Luther, Pomeranus, Karolostadius, Melanchthon, Oecolampadius, Franc. Lambertus, Jonas, ons reeds vertrouwd door keizerlijke plakkaten en daaruit natuurlijk overgenomenGa naar eind38). Origineler is het verbod van 16 Jan. 1526/1527, door de Antwerpse magistraat uitgevaardigd tegen ‘ennige Nyeuwe Testamenten alhier inder stadt in Engelsscher talen gedruct’, waarvan de gelijke overal in Engeland verbrand wordenGa naar eind39). Dit luidt het begin in van de strijd tegen deze publicaties, die met grote felheid van de zijde der Engelse autoriteiten is gevoerd, hierin af en toe ondersteund door de Nederlandse. Toch is, | |
[pagina 23]
| |
vooral enige jaren later, spijt alle verboden, Antwerpen een der belangrijkste productie- en uitvoerplaatsen van Engelse bijbels en bijbelgedeelten geworden. Van de vroegste, door Christoffel van Ruremund gedrukt en waarschijnlijk door Hans van Ruremund herdrukt, zijn tot nu toe geen exemplaren teruggevondenGa naar eind40). De plaatselijke Leidse verordening van 8 Jan. 1530, indertijd door Knappert uitvoerig besprokenGa naar eind41), noemt uitdrukkelijk Chrysostomus met de glossen van Oecolampadius en enkele grammatische werken van Melanchthon. De laatste niet zo zeer wegens het kwaad, dat ze konden doen, maar alleen omdat hun auteur gevaarlijk was. Voorgeschreven werd verder, dat de Index op de werken van Hieronymus, door Oecolampadius samengesteld, wel toegelaten mocht worden, ‘want die bij hem gemaeckt was al eer hij aposteerde ende in ketterijen viel’, maar dat het gewenst was diens verdachte naam er niet bij te vermelden. Zo spaart men de kool en de geit. Nog zijn in dit verbod opgenomen de Unio dissidentium van Herm. Bodius, te zacht bevonden wegens de verzoenende strekking, een tot nu toe niet voldoende geïdentificeerd werkje, geheten Schuteum fidei in duytsche den schilt des geloofsGa naar eind42) en ten slotte Nieuwe Testamenten met annotaties, verschenen te Antwerpen bij Adr. van Berghen, Christoffel van Ruremund en Jan van Ghelen. Ook na zijn bemoeiingen met het redigeren en laten drukken van het Edict van Worms is Aleander's activiteit in het verspreiden ervan, het aanzetten tot maatregelen tegen de ketters en de verboden boeken onverflauwd gebleven, getuige zijn correspondentie. De twee meest pernicieuse pesten, zo schrijft hij aan Paus Clemens VII, in deze hele Hervorming, dat zijn de tongen der geleerden en de handen der drukkers. En onder die drukkers noemt hij dan nog de Antwerpse | |
[pagina 24]
| |
en Leuvense de verdorvensteGa naar eind43). Van de geleerden is Erasmus voor Aleander de bij uitstek gevreesde, die de Nederlanders verleid heeft en ze in het verderf stort. Zijn wel de meeste sporen van Aleander's werkzaamheid in de Zuidelijke Nederlanden bewaard, toch gaat ook zijn invloed uit naar het Noordelijke deel dezer landenGa naar eind44). Zo is de pauselijke bul ‘Exsurge domine’ door de Bisschop van Utrecht op uitdrukkelijk verzoek van Aleander afgekondigdGa naar eind45). Dat het in de Noordelijke Nederlanden een heel wat bedenkelijker toestand was dan in de Zuidelijke, het is Aleander ten volle bekend en in September 1521 spreekt hij zijn voornemen uit, zodra hij wat orde in het Zuiden heeft geschapen, naar Holland te gaanGa naar eind46). Merkwaardig is hetgeen hij in een brief van Aug. 1521 uit Brugge aan de Vice-Kanselier schrijft over de Kartuizer en Benedictijner monniken, die, tengevolge van te veel vrije tijd en eenzaamheid altijd reeds een beetje zwartgallig gestemd, nu hevig besmet zijn met de nieuwe ketterij en een groot aantal verboden boeken blijken te bezitten. Maar ook daarop weet hij raad. Hij zal die kloosters morgen eens bezoeken en er het vergaderd kapittel ernstig toespreken. Tot slot zal hij hun dan terdege voorhouden, dat, mochten zij volharden in hun dwalingen, niet alleen hun zielezaligheid, doch mede hun aardse bezittingen gevaar zullen lopen. Want bij ervaring weet hij, dat dit een probaat dreigement isGa naar eind47). Hartgrondig is Aleander, de buitenlandse dwarskijker, hier in de Nederlanden en tevens in Duitsland bij zijn tegenstanders gehaat. Was hij ook omkoopbaar? Zelf maakt hij met voldoening in deze brief uit Brugge aan de Vice-Kanselier gewag van de wijn, die de Magistraat hem als bewijs van onderworpenheid heeft aangeboden. Dit kan inderdaad echter een vrij- | |
[pagina 25]
| |
willig geschenk zijn geweest. Bezwarender is hetgeen hem verweten wordt in de Auctio Lutheromastigum, een satire, aan de Duitse volgeling van Luther, Nic. Gerbelius, toegeschreven. Daarin onder meer het verhaal, hoe Aleander en Murner, beiden gevangen, te koop worden aangeboden, de eerste voor 30 denieren, de tweede voor een kleinigheid. Vanwaar dit verschil in waardering? In hun gewicht. Immers er blijkt, dat de zakken van Aleander vol bullen en steekpenningen zittenGa naar eind48). Dit kunnen ondertussen ook de gelden zijn, waarmee hij anderen omkocht, want dat hij hiertegen geen scrupules had, is bekendGa naar eind49). Bovendien mag men politieke satiren niet als historiebronnen van het zuiverste water beschouwen. Een toespeling op Aleander schuilt stellig in een gelijktijdig refrein: Dan synder legaten roffiaens soudaten
die ghern mede aten vanden roomschen sijroop...Ga naar eind50)
Zekere Robertus Sebastianus Helvetius dicht een klaagzang in jamben, 57 regels lang, over het verbranden van het Evangelie door de pauselijke nuntiusGa naar eind51). Geen stuk van hem blijft er heel; onder meer wordt hij daarin bestempeld als zwarte Jood, nuntius van de Antichrist, telg van kwade duivels, verdorvener dan Judas. Gerardus Geldenhauer, die het gedicht aanhaalt, maakt ook zelf, ofschoon met enig voorbehoud, gewag van het feit, dat Aleander van Joodse afkomst moet zijnGa naar eind52). Er is wel beweerd, dat Erasmus de eerste zou zijn geweest, die dit gerucht heeft uitgestrooid om de pauselijke afgezant in discrediet te brengenGa naar eind53). Inderdaad vermeldt hij het onder anderen reeds in een brief van Dec. 1520Ga naar eind54), en met nog groter aplomb in de Acta Academiae Lovaniensis contra Lutherum, in | |
[pagina 26]
| |
October of November van datzelfde jaar verschenen, aangenomen altijd, dat dit anonieme geschrift van Erasmus afkomstig is. Daar wordt gezegd, dat de publieke opinie, zijn spraak, zijn uiterlijk, zijn betrouwbaarheid (‘fides’) Aleander duidelijk als Jood aanwijzen en dat ook de Joden hem gelijk een der hunnen beschouwen. In het anonieme gedicht tegen Aleander, achter de eerste, Bazelse uitgave der Acta gedrukt, worden soortgelijke aantijgingen nog een beetje aangediktGa naar eind55). Over 's mans wijze van spreken kunnen wij niet oordelen. Zijn gelaat echter - ik ga af op het hier afgebeelde conterfeitsel, in het Rijksprentenkabinet bewaard - vertoont geenszins een Semitisch, maar een zuiver Romaans type. Wel kan men gerust zeggen, dat de uitdrukking noch beminnelijk, noch betrouwbaar is. Erasmus en Aleander kenden elkaar al sinds jaren. Tegelijk zijn ze in Venetië geweest en hebben daar zelfs gedurende een maand of zes een kamer gedeeld. Men krijgt de indruk, dat later van weerszijden getracht is de uiterlijke vormen van een goede verstandhouding te bewaren. Wanneer het hem verstandig lijkt, spreekt Erasmus graag een woordje tot Aleander's lof; zo b.v. in een brief naar Rome aan Paulus Bombasius, toen secretaris van Kardinaal PucciGa naar eind56). En na het onderhoud, dat hij te Keulen met Aleander heeft om wederzijdse grieven te bespreken, scheiden zij zelfs met een kus, symbool van de oude vriendschapGa naar eind57). Maar aan ons, die alle kaarten, in casu beider brieven aan anderen met hun onomwonden critiek, open op tafel hebben liggen, blijkt duidelijk, hoe antipathiek de twee jeugdkennissen elkaar in de loop der tijden waren geworden, hoe wantrouwend Erasmus steeds tegenover Aleander stondGa naar eind58). Gegronde redenen daarvoor heeft hij stellig gehad. | |
[pagina 27]
| |
Eén ding echter moet men de legaat tot zijn eer nageven: de opdracht, hier in de Nederlanden de ketters en de verdachte boeken te verdelgen, heeft hij, spijt koude, eenzaamheid en vijandschap, naarstig vervuld. Zelfs Erasmus geeft hem in een brief aan Budaeus omtrent Sept. 1521 die verdiende lofGa naar eind59). En een onbetekenend man was Aleander geenszins. Zijn bestrijding der Hervorming stond niet op losse schroeven, maar was stevig gefundeerd en weloverwogen. Ook heeft hij er naar gestreefd zich een eigen oordeel te vormen over de nieuwe beweging. Dit blijkt uit zijn bibliotheek, waarin een treffend groot aantal werken van Luther en andere hervormers voorkomtGa naar eind60). Aan de voorbereiding van de brandstapels, waarop straks de verboden boeken geworpen zullen worden, heeft Aleander een machtig aandeel gehad. De vuren behoeven nu nog slechts ontstoken te worden. Het heidense feest kan een aanvang nemen. |
|