(Du Perron, Het land van herkomst), waar oorzaak en gevolg (nieuwsgierigheid → bevrediging) in één adem worden genoemd.
Toen ik, aan het eind van de jaren veertig, begon met het schrijven van romans, deed ik dat volgens de regels die toen golden: handelingen, dialogen, korte beschrijvingen, maar verder geen persoonlijke gedachten, psychologische verklaringen of filosofieën - die ‘maakten een boek onleesbaar’. Alleen beschrijven wat je kunt zien, en horen. De ziel van een mens moet blijken uit wat hij doet, en zegt, alleen zo schrijf je goede romans. Hermans schreef zo. Simon van het Reve schreef zo. Ik schreef ook zo, alleen - ik kon voor mijn figuren maar niets bedenken om te doen, ze deden niets en ik hoorde ze ook niet praten. Ik schreef dus niets op, uiteindelijk, en sloot het bedrijf.
Schrijven, in de daaropvolgende jaren, deed ik op straat. Allerlei dingen die ik zag benoemde ik. Misschien moet ik het omkeren. Omdat ik ze benoemde, zag ik ze, in al hun volledigheid. Ik zag hoe iemand een auto instapte en ik vond dit een gebeurtenis. Ik zag hoe iemand in een ijssalon stond te lachen en ik vond dit een gebeurtenis. Zo enorm vond ik die gebeurtenissen dat ik in de beschrijving ervan de hele kosmos weerspiegeld zag. Een plasje water dat rilde in de wind: centrum van mijn ziel, want is niet alles wat je beleeft weer te geven als water? Iets dat beweegt en toch stilstaat, zo bedacht ik, al rationaliserende. Ik had dat gevoel sowieso als het had geregend: de geur van asfalt, wat een emotie. En die zon, die op het gras schitterde, wat een blijdschap, en wat onverwacht! Reikhalzend zag ik uit naar het moment dat ik, in een of ander verhaal, het woord ‘schitteren’ zou kunnen gebruiken.
En al die andere woorden. Honderden woorden die geen andere samenhang vertoonden dan dat ik ze in mijn agenda had genoteerd. Dat moest dan een roman worden, maar ik schreef 'm niet.