De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels
(1981)–Gerrit Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
IV. De poëet aan het werkToen ik las, in Vrij Nederland, dat Piet Grijs zich ging interesseren voor poëzie, herinnerde ik mij twee dingen: dat hij de eerste was, in Nederland, die (in 1964) computer-poëzie maakte en dat hij, zonder dat hij erbij vertelde dat hij de computer had gebruikt, wat output geplaatst kreeg in het Hollands Maandblad, waarmee bewezen was dat het nog echte poëzie was ook. Hij leidde daaruit af dat poëzie gewoon ‘onzin’ was en hield zich verder definitief aan proza. Een succesvolle raid van Grijs door het rijk der dichtkunst. Meestal is het andersom. Meestal maak je mee dat iemand die jarenlang werkzaam is geweest als romancier om wat voor redenen dan ook plotseling op de dichtkunst overgaat, en dat zo'n overgang dan mislukt. Of dichters die, om hun zinnen te verzetten, opeens een roman gaan schrijven. Mislukt ook meestal. Vaklieden in een bepaald genre zijn in een ander genre natuurlijk een beginneling en misschien is dat de oorzaak van hun falen: dat ze, met enig succes op hun naam, niet kunnen accepteren dat ze weer beginneling zijn - voor een groot aantal jaren. Maar wat maakt dan beide genoemde genres, die toch zoveel gemeen hebben (allebei literatuur, en wat literatuur is weten we immers) - zo verschillend? Je hebt prozaïsche gedichten, en poëtische romans, dit zijn romans waarin ‘niets gebeurt’ en deze kwalificatie zou je op het idee kunnen brengen om proza, of dat nu verhalend is of betogend, te definiëren in termen van tijd. In een verhaal is altijd sprake van een eerder en een later, een verhaal heeft voortgang, een gedicht niet. In een gedicht is de tijd geen parameter, daarom ook kan, meer dan een ver- | |
[pagina 85]
| |
haal dat kan, een gedicht heel kort zijn. Een gedicht geeft mij, technisch, het gevoel dat je moet hebben als je, naar het noorden varend, de magnetische pool nadert en de naald van je kompas opeens alle kanten op ziet wijzen: het gevoel dat je in het centrum zit. De bewegingen die je geest maakt, als je je thuis voelt, worden sterk beheerst door het toeval: elke beweging is goed.Ga naar eind15 Dat is een fijn gevoel. Daarom is gedichten maken niet moeilijk; als je eerst maar in een centrum zit. De grote vraag is natuurlijk: hoe kom je daar. Antwoord: door te schrijven. Wat Piet Grijs deed, in de poëzie, heb ik ook gedaan, alleen veel eerder, en met geringere middelen, en meer wanhoop. In die lange, lange windstilte die men ‘jeugd’ noemt had ik geen richting en geen voortgang, en geen middelpunt anders dan een brandende eerzucht. De hele dag stond ik met de handen in de zij voor het raam naar buiten te kijken om te zien wat daar gebeurde: elke dag hetzelfde, met één doel: een groot schrijver te zijn. 's Nachts, vol van wraakgevoelens om alles wat er niet gebeurd was, overdag, zat ik in mijn woordenboeken te bladeren, op zoek naar speciale woorden, die ik overschreef, daar maakte ik gedichten van. Honderden gedichten zou ik bijna zeggen, maar dat is wat bescheiden, het waren er duizenden. ‘Hunkerend naar de pijn van sterke rampen’ las ik, met instemming, van de dichter Marsman en een vreemde, hoopvolle gedachte kwam bij me op: wát als ik eens krankzinnig werd? Zou ik dan eindelijk 's aan de slag kunnen? Romantiek van de jonge geest die nog niets van de wereld begrijpt en niets van zichzelf, want wat is waanzin precies? Waanzin is een ziekte; en hoe goed het ook kan wezen voor een dichter om ziek te zijn, waanzin is precies de enige ziekte die hij niet hebben kan omdat in de waanzin allerlei zaken die in het gewone leven samenhangen - niet samenhangen, dat is precies de aard van zijn ziekte en met poëzie | |
[pagina 86]
| |
onverenigbaar omdat van alle onzin die een mens in zijn leven bij elkaar schrijft, poëzie nog de meeste samenhang vertoont. Daarom denk ik dat, waar ik proza identificeer met tijd, ik poëzie de dimensies van de ruimte geef, want hoe hangt, in de wereld, iets samen? Hoe hangen, in onze geest, allerlei verschillende ruimtes samen? Op talloze manieren, bijvoorbeeld door op elkaar te lijken. In de tijd zijn gebeurtenissen waar omdat ze uit elkaar volgen, maar als er geen tijd is dan zijn dingen waar omdat ze op elkaar lijken. Je beschrijft twee ruimtes en door ze te beschrijven laat je zien dat ze dezelfde zijn. Ook als ze niets met elkaar te maken hebben, kun je ze tegen elkaar aanzetten, in de poëzie, en doordat je dat doet, door de vanzelfsprekendheid waarmee je dat doet, hebben die zaken met elkaar te maken. Daarom denk ik nog steeds dat een dichter, aan het werk, zijn woordenboek erbij moet nemen. Precies zoals ik dat vroeger deed, maar dan geregeerd door een kern, een post van waaruit hij in de chaos van zijn waarnemingen - en hoe groter de chaos, des te groter is de dichter - samenhang brengt: door, in zijn woordenboek bladerend, te bedenken hoe hij die samenhang noemen zal. |
|