II. De literatuur en het plebs
Sinds ik, voor de radio, een leraar Nederlands tevreden hoorde zeggen dat hij in de literatuurles maatschappijleer gaf - gewoon door de roman Het reservaat van Ward Ruyslinck ‘erbij’ te nemen (want zo kon hij een actueel onderwerp behandelen en gaf hij tóch literatuur) - zweeft weer door mijn geest het woord dat ik vroeger zo vaak gebruikte wanneer ik, als jong gymnasiast, de duimen hoog in 't vest, op het bordes stond van het stadhuis en de mensen op het marktplein daar beneden bezig zag met hun handel: de overtolligen. 'n Term van Nietzsche.
Eenmaal van school heb ik dat woord niet meer gebruikt, en ik heb me onder het volk begeven, volgens een nieuw, eigen principe dat luidde: wat je bestrijden wilt, maak daar deel van uit. Alleen zo is het effect van jou, eenling, het grootst. Alleen zo heb je in wat er mis is tenminste nog enige hand en kun je proberen de richting waarin de massa zich beweegt naar eigen inzichten een beetje bij te sturen. Goed, dit doe ik al weer jaren en het bevalt me uitstekend. Ik heb ‘leuk werk’, ik ben gewoon één met de massa, te vervangen door een ander, en ben daarmee een overtollige geworden. Plebs. Ik behoor met mijn nuttige werk tot het plebs en trouwens ook als ik een brood koop, of in de trein zit, of in het vliegtuig - dan hoor ik tot het plebs.
Er zijn in de literatuur, de schone letteren, twee stromingen, voorgestaan door lieden die in de literatuur werkzaam zijn en die, net als ik, aan de verheffing van het plebs een steentje willen bijdragen: het marxistische standpunt, dat wil dat alles wat het volk denkt, ánders gedacht wordt, zo-