8.2
Lange, stinkende kanalen. Tussen het gele riet ligt een boot; we fietsen over een asfaltweg in de zwaarder wordende mist. Een stel arbeiders raast ons voorbij in een oude Mercedes. Sommige boerderijen staan leeg of er woont, zonder gordijnen, in zwart geschilderde interieurs een jong artistiek, c.q. politiek echtpaar.
We gaan de bocht om, naderen Veendam. Op de horizon bergen aardappels; we passeren een fabriek met vijvers vol vlokkig geel schuim, in onze neusgaten dringt de lucht van H2S, hetgeen de lucht is van stront, doch niet ongezond. Akkers met meeuwen en zwarte kraaien, tractoren die repen klei op de wegen hebben achtergelaten. Regen.
Een man met een pet loopt in het rond en draait, in het holst van de nacht, een stuk wegdek los; een berg suikerbieten vaart voorbij.
Arm, lief Groningen.
Ik vertel Laura dat ik hier vroeger vaak gefietst heb en dat het, door zijn gasreserves, thans waarschijnlijk het rijkste gebied ter wereld is. Laura gelooft mij niet, maar een snelle berekening toont haar de fabelachtige waarde