8.0
Weer terug in Nederland. Eerst de aankomst, waarin ik beschrijf hoe de hoofdpersoon tegen zonsondergang op de dierbare vaderlandse grond gezet wordt en, onder de indruk van de oranje weerkaatsingen in de douanehal, midden in de drukte de ogen vol tranen krijgt, zodat de wereld om hem heen nog meer oranje wordt en hij bijna door een glazen muur heen loopt. Buiten lijkt het al nacht te zijn en in de lucht die de kleur heeft van onrijpe appels of van gechloreerd badwater, zweeft, uitgerold, een breed lint waarop de woorden ‘Hulde aan hen die thuiskomen’. Wachten op de douane.
Vertrokken in een tijd dat eerstejaars studenten nog met een kaal hoofd liepen, de zogenaamde ‘ontgroening’, mag je, teruggekomen, meemaken dat dezelfde of nog jongere studenten met hun zachte snorrebaarden de wereld zélf ontgroend hebben.
Een heel ander Nederland in elk geval. Meisjes die op blote voeten door de stad liepen, winkeltjes openden en met hetzelfde gemak weer ophieven. Zo ook mijn kleine, kordate Laura, die ach, hoe heerlijk was het tussen al die nieuwigheden een stukje van me zelf te ontmoeten - daar stond ze.
In de bus naar Den Haag kreeg ik te horen dat ze al onderdak had, maar nog geen werk, maar dat het misschien toch het beste was, voor mij, mijn studie af te maken; de kans op slagen was, je hoefde de kranten maar te lezen, groter dan ooit.
Ik las veel, voor het eerst van mijn leven, omdat ik voor het eerst van mijn leven ervoer dat dit bijdroeg tot de groei van mijn persoonlijkheid en de kracht ervan, in plaats van deze te verzwakken. Deze kracht had tot nu