geprobeerd, via kranten of weekbladen, reisverhalen te schrijven. Want daar was grote behoefte aan. Aan goede reisverhalen.
Ik antwoordde hem dat een reisverhaal niet het middel was, voor mij, om te ontdekken wat mijn functie in het leven was, omdat je op reis immers volledig uit je doen bent. Bovendien, wat is eraan?
Ik was er heel dicht bij: Uitendaal te vertellen waarom ik bij hem op zijn kamer zat, maar omdat ik zag dat zijn blik al weer afdwaalde naar de formules op het bord, vertelde ik hem dat het schrijven van boeken een uitstekend middel is om afstand te nemen tot je werk, iets waar hij het, hevig ja-knikkend, helemáál mee eens was natuurlijk.
Wat ik hem, als hij geluisterd had, had wíllen vertellen was dat mijn functie mij, in de wereld, een bepaalde waarde geeft, zoals het iemand waarde geeft dat hij lekker koken kan, of goed is in bed.
Wat ik had willen zeggen, dat zeg ik hier: ik wil niet dat mijn waarde afhangt van mijn waarde als schrijver, want als je een boek schrijft, dan moet je dat schrijven als iemand die nog nooit eerder een boek geschreven heeft.
Gelezen in de krant: (a) de opvatting dat we materieel volgroeid lijken te zijn en dus, wat dat betreft, tot aan het einde der tijden stil zullen blijven staan en (b) bedoeld als troost, het idee dat, wat ons geestelijk leven aangaat, de groei nimmer kan worden tegengehouden aangezien de geest onmeetbaar en dus oneindig is, opstijgen kan tot ongekende hoogten et cetera...
Mijn vermoeden dat dit een onwaarachtige uitspraak is, neergetikt door iemand met onwaarachtige bedoelingen, vind ik bevestigd in de overweging, mijnerzijds, dat de mate van geestelijk leven bepaald wordt door (a) de mate waarin materiële omstandigheden veranderen en (b) de