ik dacht dat ik niet kon dansen.
We rijden de wolken in. Het mist. Ik zet de ruitewissers aan, ontsteek de lampen. Het regent. De duistere reusachtige bomen, de lichtgroene hellingen daarachter... Ik rem af. We stappen uit en staan ernaar te kijken. Bloemen als veren, bladeren als paraplu's...
Ik zet een voet in het groen, voorzichtig, alsof we op het ijs gaan. We zakken naar beneden, houden ons vallende vast aan de takken en kijken over de rand naar beneden - o, die kruinen, die kruinen daarónder, de sluiers daartussen, deze verticale wereld waarvan de overzijde door de regen niet te zien is, deze couliseachtige hellingen, vol mist en dampen en zonlicht - als de aarde in één dag is gemaakt, dan is dat gebeurd zoals ik hier waarneem: de Alchimist boetseert en roert in zijn pot waaruit de rook opstijgt en hij zegt: ‘er zij aarde’ en er is aarde...
Als we in El Sombrero - De Hoed - aankomen, is het bijna middernacht. We nemen intrek in een hotel ergens aan een zandweg. We eten in een hoog, groen vertrek dat verlicht wordt door twee aan een lang snoer neerhangende peertjes, een stationswachtkamer lijkt het. We eten maïs (een soort harde koude griesmeel), churrasco (een stuk vlees zo groot als een telefoonboek, rood en zwart), drinken bier. Achter, in de serre, zitten vier mannen aan een tafeltje, gele jasjes, gele hoeden. Ze wrijven hun dominostenen door elkaar voor een nieuw spel; hard gelach. Het bier gaat omhoog.
Wat u nu net gelezen hebt, is van dit boek nog een deel uit de zogenaamde eerste versie, waarvan ik door alle versies heen nog wel eens wat heb willen laten staan om vooral me zelf bij herlezing ervan voor te houden dat mijn beeld van de wereld op het ogenblik dat ik hem begon te