Huiselijke poëzie
(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Hoe zoel dat licht! hoe koel die dauw!
Wat is die hoge hemel blauw!
Hoe groen het veld eronder!
Wat ademt juicht, wat leeft geniet
met nieuwe lust in de ader;
mij klopt een jonger hart in 't lijf:
heb dank voor zulk een schoon verblijf,
Gij aller schepslen vader!
Heb dank, heb dank! ik smaak uw gunst,
ik voel des levens waarde!
Zo menig bloem versiert mijn baan,
en, heeft de roos ook doornen aan,
het is mij goed op aarde.
Mij heeft geen bui, geen bliksembrand
de oogst van 't veld geslagen;
als 't effen beekje vloeit mijn lot:
Gij legt geen last mij op, o God!
of helpt de last mij dragen.
Wat is 't mij wél, wat is 't mij goed!
Wat heb ik stof tot roemen!
Daar strijkt opnieuw de lente neer,
verjongt mij lust en leven weer,
en strooit mijn hof met bloemen.
En is nog de aarde 't voorspel slechts
van 'tgeen ons wacht daarboven?
O God! hoe klopt mij 't hart ervan!
Wat pronkstuk is die hemel dan,
waar ik U hoop te loven!
| |
[pagina 112]
| |
Maar moge ik eens die hoge vreugd
met hoger zangen prijzen,
o, spaar mij 't leven, spaar het nog!
Deze aarde is ook uw schepping toch:
ik wil er gaarne grijzen.
Mij boeit zo menig band er 't hart,
gedrukt door luttel zorgen;
'k heb vrienden van beproefde trouw,
een bloeiend kroost, een beste vrouw,
en brood voor nu en morgen.
'k Voel nog mij 't bloed met kracht en vuur
gezond door de aders vlieten;
nog klopt als in de bloei der jeugd
mij 't warme hart voor levensvreugd:
ik bid een lang genieten.
Verhoor die beê, verhoor haar, God!
Verleng mij vreugd en krachten;
wie aards geluk waardere als rook,
't is toch, o God! uw weldaad ook:
ondankbren die 't verachten.
Of druist die aardsgezinde zucht
uw doel, o Vader! tegen?
Vergeving, zo uw wil haar wraakt:
gij hebt ook de aard zo schoon gemaakt
en mij zo rijk aan zegen!
Daar is de lieve lente weer
en tooit weer veld en dreven;
daar is zij weer met al haar pracht!
| |
[pagina 113]
| |
De schepping juicht, het aardrijk lacht...
o God! verleng mij 't leven.
|
|