Huiselijke poëzie
(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
die rozen op mijn paden strooit,
't verschiet met lachend purper tooit,
die ieder kelk van zegen,
door u gevuld, met mij geniet,
en elke beker van verdriet
zo gaarne alleen zou legen!
Laat mij, uw schuldenaar elk uur,
uw jaarfeest blij gedenken,
u de eedle gaven der natuur
in keur van bloemen schenken!
Gij leeft voor mij! wat wens ik meer?
Ik kan met blijdschap macht en eer
en goud en glans ontberen!
De liefde gaart de bloempjes thans,
de erkentnis zal ze tot een krans
voor uwe kruin schakeren.
Dan, ach! het barre jaarseizoen
verdorde kruid en lover
en liet geen enkle bloemfestoen
voor deze feestdag over!
Wat klaag ik? weg met tooi en praal!
Uw hart verlangt hier hartentaal
om 't huislijk feest te vieren:
de schoonste kransen voor een vrouw
zijn reine deugd en echte trouw,
die reeds uw schedel sieren.
Ook is er iets, waarop ik mij
met fierheid mag beroemen;
het zet u eedler luister bij
dan de allerfraaiste bloemen:
't is eigen fris en bloeiend ooft
| |
[pagina 60]
| |
in gloed van echte min gestoofd;
't zijn jonge, weelge loten,
geworteld in de vruchtbre grond
van ons gezegend echtverbond,
uit liefde voortgesproten.
Zij, de eedle bloesems uwer jeugd
en 't sieraad mijnes levens,
de zuilen onzer huwelijksvreugd
en onze glorie tevens,
uw kindren, dartlende aan mijn zij,
verlangen op dit hooggetij
u zegenend te ontmoeten:
vergeet der tijden druk en smart!
O! liefde van het kinderhart
kan 't bitterst leed verzoeten!
Zie, zie - daar komt uw oudste zoon
aan u zijn heilwens brengend!
Zie 't meisje in zijn teedre toon
een teder traantje mengen!
Neem, moeder, neem en wens en traan
als ongeveinsde blijken aan
der liefde van hen beiden!
De kleiner knaap, die kusjes biedt,
begrijpt nog broertjes wensen niet,
noch waarom zusje schreide.
En zijt ge op bloementooi gesteld,
zie dan uw vriendlijk Koosje:
zijn wangen zijn een lelieveld,
zijn koontjes elk een roosje.
Duld, duld, dat ik u zalig noem!
O! Wens en traan en kus en bloem...
| |
[pagina 61]
| |
Zou gij nog meer verlangen?...
Hier klopt een borst die voor u blaakt,
die zuchten voor uw welzijn slaakt
en hartelijke zangen.
Gij zwijgt... o! wie hier woorden had
zou geen moeder wezen!
Gij zwijgt... maar 'tgeen uw borst bevat
is in uw oog te lezen.
Wee! wee mij, zo ik twijflen mocht
of 't kransje dat mijn liefde u vlocht
uw boezem roerde en streelde!
Gij lacht met tranen in het oog
en werpt een dankbren blik omhoog
naar de oorsprong dezer weelde!
Kom, wenden wij ons in gebeden,
met onze huwelijkspandjes,
tot 's Hemels goedertierenheden!
Knielt, kinderen! vouwt uw handjes!
Bidt stamelend uw vader na!
En gij, zo teerbeminde ga
als teerbeminde moeder!
kom aan mijn hart, stem in mijn toon!
Ons loflied stijge tot de troon
van de eeuwige Albehoeder!
O Vader! Vader! die ons mint!
groot, onbegrijplijk wezen!
wiens liefde hart met hart verbindt,
uw liefde zij geprezen!
Zie neer op haar, mijn heil, mijn troost!
Zie neder op dit bloeiend kroost!
Hoor kroost en oudren danken!
| |
[pagina 62]
| |
Ons hart smelt weg in 't reinst genot...
Wij pogen... zuchten... staamlen... God!
Vergeef deez' zwakke klanken!
|
|