Huiselijke poëzie
(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Huwelijk aant.H.A. Spandaw
| |
[pagina 33]
| |
maar 'k moet me aan dode woorden binden
en de armoe van de taal en beelden ondervinden...
en alles wat ik schrijf, is koel.
'k Begrijp nu, waarom in die landen
waar steeds natuur in lustwaranden,
in jeugdig lachend groen en eeuwge lente prijkt,
zo weingen zijn, die haar bezingen;
en zij het meest de snaren dwingen
voor haar betoovrend schoon, die 't levenslicht ontvingen
in 't oord dat een woestijn gelijkt.
Ja! wie 'n Tempe's zaalge dreven
in zielsbegoochling rond mag zweven,
uw heerlijkheid aanschouwt, o Goddlijke natuur!
vindt, - hoe ook beek en bron en lover
en Filomeel zijn hart betover'-
stort hij zijn rein gevoel in beeld of woorden over,
geen levenwekkend dichtrenvuur.
Mij, wie in 't lieflijk huwelijks Eden
het zaligste aller zaligheden
te beurt viel, op wiens sponde een zoete zielrust dauwt,
mij kan de zangdrift wel ontvonken...
maar ben ik, van verrukking dronken,
geliefde! met mijn kroost aan uwe borst gezonken,
dan kwijnt de kunst, de zangdrift flauwt.
Ik kan dus, leven van mijn leven!
uw wensen geen voldoening geven,
schoon liefde mij aan u en aan mijn kindren boeit;
met u de vrucht der liefde plukken,
u door mijn tederheid verrukken-
| |
[pagina 34]
| |
dit kan ik...maar 't gevoel door woorden uit te drukken...
't Vuur is te sterk dat in mij gloeit.
Mijn lied mocht hem dan al bekoren,
wie 't zalig lot niet is beschoren,
dat aan een gades borst een teedre zuigling lacht;
en u, die mij erom mocht vragen,
zou 't zeker ook, in schijn, behagen:
maar nimmer wenst mijn hart een lofspraak weg te dragen,
zo 'k die mijzelf niet waardig acht.
|
|