Huiselijke poëzie(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende M. Westerman Aan mijn zoontjes Jongens! komt! komt nu bij vader! komt, nu past geen pruilen meer. 't Bloed stroom' vlug door hart en ader, jongens! komt! neemt alles weer. Komt, wij zullen uit de hoeken piek en zwaard en trommel zoeken die ik voor uw oog verstak; die ik, met uw lot bewogen, niet kon dulden voor mijn ogen, schoon ik u daarvan niet sprak. Ja, nu zal ik 't u doen weten: ach! ik wilde slechts vergeten dat gij naam noch erfgoed had; dat gij 't leven eens moest wagen [pagina 25] [p. 25] om het slavenmerk te dragen met onschuldig bloed bespat. Hoorde ik u de trommel roeren, ach! dan liet ik mij vervoeren door het denkbeeld, zo verwoed, dat gij 's rovers buit zou tillen en de moordkreet uit zou gillen, plassen zou in burgerbloed. Zag ik u de sabel grijpen, 'k vreesde dat gij die zou slijpen voor het eerlijk broederhart; dat gij om heel de aard te plondren met de dwingland op zou dondren, die de Hemel spottend tart. O! Hoe node ik u zie schreien, kon ik toch dat tuig niet lijen toen gij Frankrijks slaven waart. Nu zijt gij weer Nederlander: zoekt nu alles bij elkander; wakkert nu de heldenaard! Ja, 't zal vader nu verblijden dat gij eens voor 't land zult strijden, is 't ook nu nog enkel schijn. Jongens! kom! ik zal u leren hoe ge een vijand af moet weren; kom, ik wil uw hopman zijn. Maar die kleintjes, van tevoren onder 't Franse juk geboren, 't vaandel over 't hoofd gewend! [pagina 26] [p. 26] Zo wij hier niet aan voldeden, ach! zij werden nooit geleden in een eerlijk regiment. Kom nu hier, mijn lieve Jantje! Kom, de voetjes recht gezet. Draagt, mijn jongske! ook nog uw handje zelfs met moeite 't hout musket; moge ook 't stappen u vermoeien, 't doet de zwakke spiertjes groeien, 't geeft de tengre leedjes kracht. Moge uw voetje in 't zwenken beven, moeder zal een handje geven en gij trekt met ons te wacht. Lieve Fritsje! stap wat zachter; dicht gesloten aan elkaar; laat uw broeders toch niet achter of gij stort u in gevaar. Laat uw zusjes met haar beiden langzaam 't lieve kleintje leiden, dat nog niet alleen kan gaan. Wil zijn zwakheid niets verwijten: ach! hij zou van schaamte krijten zo gij hem liet achterstaan. Toont nu hoe ge u zult gedragen als u de eer te velde leidt. Maar wat ook uw moed moog' wagen, hoont toch nooit de menslijkheid. Schoon ook in 't verschrikklijk strijden niets de felle woede toomt; [pagina 27] [p. 27] toont, dat u te allen tijden Hollands bloed door de aadren stroomt! Maar die rovers, die de volken offren aan hun euvelmoed, die de groeven, die de kolken overstromen doen van bloed- o! zij hebben mensenwaarde in hun moedwil afgeschud; zij, verwoesters, zijn voor de aarde meer ondraagbre last dan nut. Zij zijn monsters: hen te doden is aan 't mensdom dienstgedaan. 'k Heb het zwaard u aangeboden; leert hoe gij hen moet verslaan. Wilt ge uw vaders zegen dragen, die hij u zo hartlijk biedt, laat dan 't Vaderland nooit klagen dat gij 't in de nood verliet. Dringt u, jongskens! dringt tegader, spelende, op het pad der eer. Veel, ja veel dankt ge aan uw vader, maar aan 't Vaderland nog meer. Vorige Volgende