Voorwoord
Et hoc ipsum, ut ingenuo fatear, saepius mihi taedium et nauseam movit, saepius chartam et calamum excussit perpendenti, omnem denique in hoc opere operam et oleum transiturum, nec ab ullo forsan legendum, quidquid hic molestissime collegi.
(Annales Gangeltenses 118)
‘En juist dit heeft, om eerlijk te bekennen, mij vaker afkeer en walging bezorgd, mij vaker papier en pen uit handen gestoten, overwegende, dat uiteindelijk alle moeite en olie bij dit werk verloren zou gaan, en dat al wat ik hier met veel moeite verzameld heb, wellicht door niemand gelezen zou kunnen worden.’
Zo mijmert Kritzraedt aan het einde van zijn Annales Gangeltenses en zijn vrees was bijna bewaarheid, ware het niet, dat in het kader van de herdenking van zijn 400ste geboortedag (1 mei 2002) het initiatief genomen is de Annales eindelijk te publiceren en voor een breder publiek te ontsluiten. De opzet was de tekst, voorzien van een vertaling van de Latijnse passages in druk uit te geven. Binnen het voor ogen staande tijdsbestek was het echter onmogelijk de inhoud van de Annales met de overige manuscripten van Kritzraedt en de door hem gebruikte bronnen en publicaties uitvoerig te vergelijken. Dit zou object van toekomstig onderzoek kunnen zijn. In deze publicatie is volstaan met een summier commentaar, waarin - voor zover mogelijk - citaten of door Kritzraedt gebruikte literatuur zijn getraceerd. Om deze bron voor lezers en onderzoekers beter toegankelijk te maken is besloten een naamindex toe te voegen. Hierbij deed zich helaas het probleem voor, dat bij onduidelijke lezingen of identificatiemoeilijkheden de auteur zelf niet meer te raadplegen was.
Aan de totstandkoming van dit boek hebben diverse mensen inhoudelijk bijgedragen. De prikkel om het manuscript te onderzoeken werd ruim tien jaar geleden gegeven door Prof. Dr. Severin Corsten van de Universiteitsbibliotheek te Keulen. Bij de microfichering en het tijdelijk beschikbaar stellen van het origineel waren Dr. Manfred Huiskens van het Historisches Archiv van de stad Keulen en zijn collega Drs. Peer Boselie van het Stadsarchiv Sittard-Geleen uitermate behulpzaam. Het grootste deel van de tekst is doorgelezen en van suggesties en opmerkingen voorzien door Prof. Dr. Günter Bers van de Universiteit te Keulen en Anja Mülders van het Kreisarchiv van Heinsberg; abbé André Deblon van het Bisschoppelijk Archief te Luik assisteerde bij het ontcijferen van enkele moeilijk leesbare passages. De grootste steun bij het onderzoeken en publiceren kwam van de zijde van mijn vrienden Leo Gillessen en Richard Jochims, die de Duitse vertaling grondig doorgenomen en verbeterd hebben en vele uren hebben besteed aan het controleren van de drukproeven. Tenslotte zou dit werk nooit tot stand gekomen zijn zonder de welwillendheid van mijn vrienden, collegae en bovenal mijn gezin, die mij duizenden uren hebben moeten ontberen ten behoeve van de wetenschap.