Geschiedschrijving als opdracht
(1998)–Conny Kristel– Auteursrechtelijk beschermdAbel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong over de jodenvervolging
[pagina 292]
| |
7. ConclusieIn deze studie heb ik het verband onderzocht tussen de eigen ervaringen tijdens het nazi-tijdperk van Herzberg, Presser en De Jong en hun geschiedschrijving van de ramp die de joden trof, anders geformuleerd: de spanning tussen ervaring, verwerking en professionaliteit. De jodenvervolging die hun bestaan ontwrichtte, betekende voor de mensheid en voor henzelf het einde van een tijdperk en riep vragen op over het verleden - vragen over hoe en waarom het gebeurde. Hoewel het directe verband tussen de moord op de joden en de stichting van de staat Israël in 1948 door sommige Israëlische historici inmiddels wordt gerelativeerd, betekende de stichting in elk geval het begin van een nieuw tijdperk in de joodse geschiedenis. Dit leidde tot een heroverweging van de betekenis van het jood-zijn. De uitkomst hiervan werd beïnvloed door het denken over de jodenvervolging, maar het omgekeerde was evenzeer het geval.Ga naar eind1 In de lange geschiedenis van de joden is de relatie tussen macht en onmacht, weerbaarheid en weerloosheid een centraal thema. Vooral in de moderne tijd werd het een van de ideologische sleutelkwesties in joods leven.Ga naar eind2 Na de massamoord op de joden werd de vraag of en in hoeverre joden in de diaspora in staat waren tot onafhankelijk (politiek) handelen met grotere urgentie en geladenheid aan de orde gesteld. Uit het voorgaande is gebleken dat de drie Nederlandse geschiedschrijvers in inzicht en benadering van dit buitengewoon complexe hoofdstuk uit de geschiedenis van elkaar verschilden. De meeste controverses zijn te herleiden tot uiteenlopende visies op en interpretaties van de joodse geschiedenis. Sedert de emancipatie werden joden in Europa geacht zichzelf niet langer in nationale, maar uitsluitend in religieuze termen te definiëren. Dit leidde tot een secularisatie en assimilatie van de joodse geschiedschrijving, die neerkwam op het loslaten van de goddelijke voorzienigheid als de actieve causale factor en het daarmee verbonden geloof in de uniciteit van de joodse geschiedenis.Ga naar eind3 De breuk met de traditie, waarin de religie sedert de verwoesting van de Tweede Tempel een nationale en samenbindende functie had vervuld, leidde ook bij | |
[pagina 293]
| |
historici tot onzekerheid over het wezen van het jodendom. De ultieme consequentie van de assimilatie zou zijn het verdwijnen van het jodendom als natie. Globaal gezien ontwikkelden joden in Europa twee strategieën die het voortbestaan van het joodse volk zouden waarborgen. Orthodox-religieuze joden wezen de modernisering af en voelden zich derhalve niet aangesproken door de nieuwe geschiedschrijving. In hun ogen was het werk van de historicus die zich per definitie bezighoudt met het tijdelijke en het veranderlijke, eenvoudigweg irrelevant. Zionisten omarmden in zekere zin de modernisering en de seculiere definitie van het jodendom. Het joods-nationale streven was als zodanig een opstand tegen de traditie en het primaat van de religie. Het messianisme impliceert het geduldig wachten op de verlossing die de Messias zou brengen, terwijl zionisten hun lot in eigen handen namen en in Palestina begonnen aan de opbouw van een joodse staat. Maar als revolutionairen waren zij evenzeer behept met een anti-historische houding. Zij beschouwden het verleden in de diaspora als een minderwaardige episode uit de joodse geschiedenis.Ga naar eind4 Aan de vooravond van het nationaal-socialistische tijdperk bevonden de joden in Europa zich in een proces van secularisatie en modernisering met alle ambivalenties en spanningen die daarbij horen.. In West-Europa had dit dikwijls de vorm aangenomen van assimilatie, terwijl in Oost-Europa het zionisme - naast het voortbestaan van groepen die aan de traditie vasthielden - een aanzienlijke aanhang had verworven. De vernietiging van twee derde van de Europese joden betekende een aardverschuiving en leek een pijnlijke, maar krachtige bevestiging van het gelijk van de zionisten. Assimilatie aan de westerse cultuur werd na de vervolging en vernietiging met terugwerkende kracht door menigeen als een historische vergissing beschouwd. In dit spanningsveld moesten Herzberg, Presser en De Jong positie kiezen. Van het drietal is Herzberg veruit de meest transparante en de meest ideologische geschiedschrijver. Hoewel hij zichzelf beschouwde als een seculiere zionist, is in zijn benadering een duidelijk metafysisch element herkenbaar. In Kroniek gaf hij interne factoren prioriteit boven de effecten van de externe krachten die destijds zo verwoestend waren voor de joden. Zijn geloof in en nadruk op de continuïteit en onveranderlijkheid van de joodse geschiedenis geeft blijk van een essentialistische visie en staat als zodanig op gespannen voet met de taak van een professionele historicus het verleden te contextualiseren. Bovendien hoort Herzberg | |
[pagina 294]
| |
tot de zionistische historici die van mening zijn dat vanaf het begin van de geboorte van het joodse volk sprake was van een compleet nationaal leven. Dit is een paradoxale visie, omdat het zionisme tegelijkertijd als uitgangspunt heeft dat de joden alleen in Israël werkelijk subject van hun historisch lot kunnen zijn. Overigens is gebleken dat Herzberg deze visie deelt met vooraanstaande Israëlische historici als Ben-Zion Dinur. Deze was een complexe figuur, die als telg uit een geslacht van rabbijnen uiteindelijk de voorkeur gaf aan historisch onderzoek en het zionisme boven de studie van de talmoed, hoewel hij een vrome jood bleef. Zo verenigde hij in zijn persoon het onverenigbare: het orthodoxe jodendom met zijn passieve verwachting van de verlossing en het zionisme dat in Palestina bouwt aan een joodse staat. De paradoxale visie van historici als Herzberg en Dinur moet waarschijnlijk worden beschouwd als een poging het zionisme historisch te funderen.Ga naar eind5 Herzberg drong voortdurend aan op voorzichtigheid bij de beoordeling van het gedrag van de joden in reactie op de vervolging. Zo beklemtoonde hij dat een opstand zoals in het getto van Warschau plaatsvond in de Nederlandse omstandigheden eenvoudigweg niet mogelijk was. Hij liet echter ook doorschemeren dat verzet in de vorm van ondergronds werk wel degelijk een reële optie was geweest. Maar hiervoor ontbrak het de Nederlandse joden, schreef Herzberg, aan een ideologische en politieke basis, die het zionisme hun had kunnen verschaffen. Daarnaast wees hij, niet in Kroniek maar ten tijde van het Eichmann-proces, op de ervaring met weerloosheid tegen de pogroms in Oost-Europa, die hij toen een beslissende rol toekende in de reactie van joden op de vervolging. Zijn beoordeling van het gedrag van de joodse leiders laat zich het beste karakteriseren met het adjectief ‘apologetisch’. In Kroniek en in de talrijke artikelen die hij in de daaropvolgende decennia schreef, hamerde Herzberg op de buitengewoon moeilijke en wanhopige positie waarin de joden destijds hadden verkeerd. Desalniettemin uitte hij kritiek op de joodse leiders vanwege het feit dat zij zichzelf en hun naasten hadden beschermd. Hierdoor, stelde Herzberg, hadden zij zich van de joodse gemeenschap vervreemd. Toch was hij niet bereid hen te veroordelen, maar hield hij hen de hand boven het hoofd met twee argumenten. In de eerste plaats stelde hij dat een grote meerderheid van de joden destijds zowel de oprichting van de Raad als zijn beleid had ondersteund. Ten tweede beklemtoonde hij dat het gedrag van de joodse leiders eenvoudigweg inherent was aan de menselijke natuur. | |
[pagina 295]
| |
In zijn eindbeoordeling verklaart Herzberg, het geheel overziend, de oprichting van de Joodse Raad te beschouwen als een positieve factor. Beslissend was dat in zijn ogen de Raad onmisbaar was geweest voor een verlate geestelijke renaissance, anders gezegd: het proces van de-assimilatie onder de joden als antwoord op de anti-joodse politiek. In de voetsporen van hun voorvaderen, schrijft Herzberg, had de Joodse Raad een historische taak vervuld die had bijgedragen aan het voortbestaan van het joodse volk. Herzbergs sterke nadruk op de potentiële culturele en spirituele betekenis van de Joodse Raad moet worden gezien als een directe voortzetting van zijn vooroorlogs zionistisch activisme. Herzberg was geen historicus van beroep, maar advocaat. Misschien was hij wel in de eerste plaats beïnvloed door zijn zionistische achtergrond. Hij beschouwde de joodse geschiedenis als een afzonderlijke discipline. Hij had de joodse leiders als zijn cliënten aanvaard, was trouw aan wat hij beschouwde als de loop van de joodse geschiedenis en interpreteerde hun rol vanuit dit perspectief. Zijn primaire loyaliteit ging niet uit naar de professionele geschiedschrijving - hij wees deze zelfs herhaaldelijk actief af - maar naar het jodendom als de belichaming van een universeel geestelijk beginsel. Het is duidelijk dat in Herzbergs benadering bovendien een sterk persoonlijk element stak. Hij kende Cohen sedert zijn studententijd, toen hij samen met hem het bestuur van de jjf vormde, en daarna kwamen zij elkaar weer tegen in de Nederlandse Zionistenbond. In het begin van de bezettingstijd had hij zich gewijd aan culturele activiteiten in zionistisch verband. Tenslotte was hij als redacteur van Het Joodsche Weekblad, zij het slechts enkele maanden, verbonden aan de Joodse Raad. Na de oorlog trad hij op als raadsman van de beide oud-voorzitters van het omstreden instituut, toen zij door het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam werden vervolgd. In de talrijke polemische artikelen die hij na de oorlog schreef, placht hij te beklemtonen dat hij - anders dan de meeste critici van de joodse leiders - een insider was, die de toenmalige omstandigheden uit eigen ervaring kende. Hiermee impliceerde Herzberg dat outsiders niet in de positie waren een moreel oordeel te vellen over het joods leiderschap. Daarnaast had hij zelf, zij het niet van de kant van de Joodse Raad, tijdens de Duitse bezetting ook een zekere bescherming genoten. De vraag dringt zich op of zijn relatief geprivilegieerde positie tijdens de bezetting het hem moeilijk maakte het beleid van de Joodse Raad zuiver analytisch te benaderen. | |
[pagina 296]
| |
Ten slotte moet Herzbergs defensieve houding ook worden gezien als een poging de joden als het ware collectief te rehabiliteren. Hij was zich ervan bewust dat de Joodse Raad de reputatie van de joden in Nederland had beschadigd. Met zijn filosofische bespiegelingen over het menselijk tekort distantieerde hij zich enigszins uit de hoogte van in zijn ogen gemakzuchtige veroordelingen van de joodse leiders. Hiermee plaatste hij zijn geschiedschrijving in zekere zin in een ‘bovenpolitiek’ perspectief.
Als niet-zionist schreef Presser niet zozeer joodse geschiedenis als afzonderlijke discipline, maar veeleer geschiedenis van joden. Hij maakte zich tot woordvoerder van de hulpeloze joden die het slachtoffer waren geworden van de ‘Endlösung’. Zijn medelijden en loyaliteit jegens de vermoorde joden en zijn nadruk op het sociale aspect moeten in relatie tot zijn marxistische, zij het onorthodoxe, wereldbeschouwing worden gezien. Als representant van de socialistische kritiek op het jodendom beschouwt hij de Joodse Raden primair als de reddingsboot van de elite. De drijfveer de vermoorde joden te herdenken was voor Presser echter allesoverheersend. Het persoonlijke element kreeg dus voorrang boven het levensbeschouwelijke. Zijn monografie is bijna uitsluitend en opzettelijk geschreven vanuit het perspectief van de slachtoffers. Bovendien doet hij in Ondergang regelmatig speculatieve uitspraken die hij niet probeert te bewijzen, maar eenvoudigweg presenteert als zijn overtuiging. Het is veelbetekenend dat de meeste betrekking hebben op passiviteit, collaboratie en verzet. Tot op zekere hoogte koos Presser er doelbewust voor in zijn geschiedschrijving van de jodenvervolging conventionele academische normen te negeren. Hij stond in het algemeen sceptisch tegenover de wetenschappelijke pretenties van de geschiedschrijving. Hij beschouwde zichzelf in de eerste plaats als een creatief schrijver. Uitgesproken verrassend is dat Presser, die in formele zin nooit zionist werd, als het ware ondanks zichzelf, aansluiting zocht bij een zionistische interpretatie van verschillende kernthema's in de historiografie van de vervolging en vernietiging van de joden. Hij putte inspiratie uit de nieuwe en revolutionaire zionistische benadering, waarin activisme en heldhaftigheid een centrale plaats innamen. Hij kwalificeerde de dikwijls gepostuleerde passiviteit van de joden als een mythe en goot zijn passage over verzet in de vorm van twee stellingen. Enerzijds vroeg hij, overigens niet in Ondergang, aandacht voor | |
[pagina 297]
| |
vormen van geestelijk verzet. Anderzijds beweerde hij dat relatief veel joden hadden deelgenomen aan het verzet. Presser koesterde een grote bewondering voor heldhaftigheid en was, in sterkere mate dan Herzberg, geneigd het ontbreken daarvan als een teken van lafheid te beschouwen. In zijn behandeling van het optreden van de joodse leiders liet hij de doden rechtstreeks hun aanklacht tegen de Joodse Raden uitspreken. Het argument dat de Joodse Raad voor Amsterdam een weerspiegeling was geweest van de joodse gemeenschap werd door hem weggewuifd. In plaats daarvan vergeleek hij de voorzitters met de kapitein van de Titanic die ervoor had gekozen met zijn schip ten onder te gaan - en dus niet in de reddingsboten had plaatsgenomen. Voor Presser, die werd achtervolgd door het verlies van zijn eerste vrouw, was het schrijven van de monografie over de ondergang van het Nederlandse jodendom in hoge mate een persoonlijke aangelegenheid en als zodanig buitengewoon moeilijk. Met name toen hij bij de Joodse Raad had aangeklopt na de arrestatie van zijn vrouw, was hij in een vergelijkbare positie geweest als vele wanhopige joden met wie hij zich in zijn werk vereenzelvigde. Maar critici - uitsluitend uit joodse kring, onder wie zijn voorganger Herzberg - hebben erop gewezen dat Presser zelf ook was vrijgesteld van deportatie dankzij een zogeheten Sperre. Voordat hij onderdook was hij leraar aan het Joods Lyceum en nam hij deel aan educatieve activiteiten in Joodse Raad-verband. Aan de andere kant had hij duidelijk stelling genomen tegen verdere samenwerking met de Duitse autoriteiten, toen Cohen hem tijdens de oorlog zijn mening had gevraagd. Waarschijnlijk realiseerde Presser zich na de oorlog niet alleen hoe desastreus de politiek van de Raad was geweest, maar vond hij het ook moeilijk te reflecteren over zijn eigen positie tijdens de bezetting. Zijn uitspraken in New York in 1967, waar hij aanzienlijk terughoudender was in zijn oordeel dan in zijn geschiedwerk en nederig gewag maakte van zijn eigen tekortkomingen tijdens de Duitse bezetting, lijken dit vermoeden te bevestigen. Misschien was hij, aangespoord door de kritiek, niet meer overtuigd van de juistheid van zijn benadering in Ondergang.
De Jongs benadering en analyse van de reacties van joden in Nederland op de vervolging zijn ambivalent gebleken. In deel 1, waaraan hij in februari 1967 begon, plaatst hij de reacties op de vervolging duidelijk in het perspectief van de joodse geschiedenis vanaf de Middeleeuwen. In | |
[pagina 298]
| |
de nadere uitwerking hiervan past hij zijn karakterisering van de mentaliteit van het vooroorlogse jodendom echter vooral toe op de joodse leiders. Hij presenteert met name David Cohen als de belichaming van de mentaliteit die in zijn ogen de vooroorlogse joodse gemeenschap in Nederland had gekenmerkt. In het algemeen karakteriseert hij de joodse leiders als gehoorzaam op het onderdanige af, gespeend van strijdbaarheid en durf. De Jongs nadruk op angst en onzekerheid in de houding van de joden is duidelijk een element uit een zionistische analyse van joods leven in de diaspora. Deze heeft De Jong achteraf ook van toepassing verklaard op zijn eigen leven. In zijn behandeling van het beleid van de Joodse Raad voor Amsterdam, dat in deel 7 aan bod komt, is deze analyse echter uit het zicht verdwenen en laat hij zich leiden door het integratiebeginsel. Dit hield in dat hij als geschiedschrijver ongedaan wilde maken wat de Duitse nationaal-socialisten teweeg hadden gebracht en de joden als het ware wenste terug te schrijven in de geschiedenis van Nederland. De Jong was in de zomer van 1967 als gevolg van de Zesdaagse Oorlog in de ban geraakt van het zionistische ethos van activisme en heldhaftigheid. Op de langere termijn bleek dit echter geen afbreuk te doen aan het integratie-beginsel dat ook nadien, in elk geval wat het beleid van de Joodse Raad betreft, voor De Jong richtinggevend bleef. Terwijl hij de reacties van de joden aanvankelijk als specifiek joods interpreteerde, beschouwde hij deze in een later stadium als een weerspiegeling van een algemeen Nederlands verschijnsel. Hij deed in zijn werk geen poging deze verschillende en deels met elkaar strijdige benaderingen met elkaar te confronteren, laat staan een synthese tot stand te brengen. Anders dan zijn beide voorgangers had De Jong door zijn verblijf in Londen geen directe ervaringen met de jodenvervolging tijdens de bezetting. Hij voelde zich echter - zeker achteraf - via de lotgevallen van zijn in Nederland achtergebleven familieleden nauw bij de gebeurtenissen betrokken. Het rapport van zijn tweelingbroer, wiens uiteindelijk lot nooit is opgehelderd, heeft op De Jongs denken en analyse grote invloed gehad. Zijn broer was, als arts werkzaam voor de Joodse Raad, overtuigd geraakt van het catastrofale effect van zijn beleid en had dit op principiele gronden sterk afgekeurd. Dat hij daar in de laatste zin van het door hem in Brussel opgestelde rapport aan had toegevoegd dat deze veroordeling tevens zelfkritiek impliceerde, moet De Jong zeer hebben getroffen. We weten ook dat zijn ouders een aanbod van mensen die bereid waren hen in hun woning te laten onderduiken, hadden afgeslagen. De | |
[pagina 299]
| |
problematische relaties die hij met de overige gezinsleden onderhield, zijn een complicerende factor, die de gevoelens van loyaliteit jegens zijn vermoorde familie wellicht alleen maar heeft versterkt. Deze hebben een belangrijke rol gespeeld in De Jongs analyse, in het bijzonder waar hij de mogelijke gevolgen onderstreepte van een andere politiek van de Joodse Raad. Als deze naast medewerking met de Duitse autoriteiten ondergrondse activiteiten had ontplooid of tenminste gesteund, hadden De Jongs ouders misschien een andere beslissing genomen.
De ambivalentie tussen een particularistische en een meer universalistische visie, die bij De Jong het duidelijkst aanwijsbaar is, vormt een weerspiegeling van de spanning in de biografieën van Herzberg, Presser en De Jong.Ga naar eind6 Hoewel geenszins een exclusief joods verschijnsel, is zij kenmerkend voor de moderne joodse ervaring en moet ze begrepen worden in het licht van de recente joodse geschiedenis. De ‘Endlösung’ vernietigde twee derde van de Europese joden en kort daarna werd de staat Israël gesticht, die leidde tot een nieuw gevoel van trots en saamhorigheid. De omvang en effecten van deze twee dramatische gebeurtenissen, die zich binnen een tijdsspanne van vijftien jaar voltrokken, leidden tot een heroverweging van de positie van de jood in de moderne wereld. Niet zelden resulteerde dit in dubbele bindingen. Als kind van het Oost-Europese jodendom werd Herzberg als het ware vanzelfsprekend zionist. Na de oorlog distantieerde hij zich van de joodse gemeenschap en de nzb en richtte zich welbewust tot een nietjoods publiek. Op grond hiervan lijkt het alsof hij na de oorlog aanzienlijk opschoof in universalistische richting. Maar welbeschouwd verwijderde hij zich niet zozeer van het jodendom, maar slechts van de restanten van de joodse gemeenschap in Nederland, die hij beschouwde als een getto van het slechtste soort. Evenmin keerde hij zich af van het zionisme. Na de stichting van de staat Israël zag hij weinig heil meer in zionistisch activisme in de Lage Landen. Toch verruilde hij Nederland niet permanent voor de joodse staat. Hij verbleef vaak in Israël, waar zijn twee oudste kinderen zich kort na de oorlog hadden gevestigd. Vanuit Amsterdam bleef hij nauw betrokken bij de gebeurtenissen in het Midden-Oosten en brak hij dikwijls in geschrifte een lans voor het jonge en bedreigde land. In de loop van de jaren zeventig werd hij steeds kritischer ten opzichte van politieke ontwikkelingen in Israël. Hij richtte zijn pijlen vooral op de religieuze dwang van de zijde van de orthodoxie en op de politiek ten opzichte van de Palestijnen. | |
[pagina 300]
| |
Herzberg verenigde in zijn persoon affiniteit met het geestelijk-religieuze beginsel en een grote toewijding aan het politieke zionistisch streven. De weerloosheid en weerbaarheid waren hem beide lief, maar mentaal stond hij naarmate hij ouder werd dichter bij de levenshouding van zijn vrome grootvader dan bij die van Theodor Herzl. Presser onderhield als kind van het niet-religieuze, assimilerende Amsterdamse jodendom een meer gecompliceerde verhouding tot het jodendom. Hij ontkende zijn jood-zijn niet en was ervan overtuigd dat het leven in een niet-joodse omgeving onherroepelijk leidde tot een minderwaardigheidscomplex, maar verbond daar geen (politieke) conclusies aan. Hij was socialist en geen zionist. Door de opkomst van het antisemitisme in de jaren dertig in Duitsland werd Presser zich in toenemende mate bewust van de gevaarlijke positie van de joden in West-Europa, maar hij behield zijn afstand tot het zionisme. Terwijl de massamoord op de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn joods bewustzijn aanzienlijk versterkte, heeft hij nooit een punt bereikt waarop hij politieke conclusies articuleerde. Presser gaf er de voorkeur aan de conflictsituatie van de jood in een niet-joodse omgeving onopgelost te laten, ja, hij zag zijn creativiteit in relatie tot zijn gespletenheid. De wedergeboorte die het zionisme in het vooruitzicht stelde, sprak hem theoretisch waarschijnlijk nog wel aan, maar hij schrok terug voor de verwezenlijking. Dat Presser nooit voet op Israëlische bodem heeft gezet, ja, zelfs heeft geweigerd de joodse staat te bezoeken, is een raadselachtig en intrigerend element in zijn biografie. Het verhinderde hem niet inspiratie te putten uit zionistische concepten die Israëlische historici introduceerden. En na 1967 werd Presser bevangen door groeiende bezorgdheid over de onveiligheid van Israël door zijn ligging in de Arabische wereld. Het lijkt er zelfs op alsof dit in de laatste jaren van zijn leven obsessieve vormen aannam. De Jong, die opgroeide in een socialistisch en niet-religieus gezin, gaf er voor de oorlog de voorkeur aan als Nederlander op te gaan in de samenleving. Hij wenste zich in sociaal opzicht te distantiëren van het jodendom en trouwde met een niet-joodse vrouw. In mei 1940 besloot hij te vluchten op grond van zijn linkse politieke affiliatie en zijn joodzijn. In 1967 maakte hij als het ware een sprong naar een meer particularistische visie. De Zesdaagse Oorlog betekende - in zijn eigen woorden - een aardverschuiving. Politiek gezien werd hij een fervent verdediger van Israël, de politiek jegens de Palestijnen inbegrepen. Na het overlij- | |
[pagina 301]
| |
den van zijn vrouw in 1980, ging hij samenleven met een joodse vrouw. De Jong werd meer en meer een bewuste Nederlandse jood in plaats van een Nederlander van joodse afkomst, hoewel hij geen betrekkingen onderhield met de georganiseerde joodse gemeenschap in Nederland. Zijn verbondenheid en identificatie met het jodendom heeft hij vrijwel uitsluitend in politieke termen gearticuleerd. De verdeelde passies van Herzberg, Presser en De Jong werden weerspiegeld in hun percepties en interpretaties van de geschiedenis van de vervolging van de joden in Nederland. Zij worstelden met de materie, elk op zijn eigen wijze, als tijdgenoten, als historici en als overlevenden, en kwamen tot uiteenlopende conclusies. Herzbergs interpretatie van de nationaal-socialistische jodenvervolging is in overeenstemming met het geestelijk-religieuze beginsel dat in zijn denken zo centraal staat. Hiermee distantieerde hij zich van de overheersende zionistische analyse die de vervolging zag als de uitkomst van het antisemitisme. De Jong daarentegen sloot zich volkomen aan bij deze interpretatie. Presser biedt in feite geen verklaring, maar volstaat met een gedetailleerde uiteenzetting van wat zich heeft afgespeeld. Aanzetten tot een interpretatie zijn echter wel aanwezig in Ondergang, met name in de inleiding. Juist voor deze retorische eerste bladzijden was het vonnis van het Eichmann-proces de belangrijkste bron. Dit maakt duidelijk dat de invloed van het geruchtmakende proces op de Nederlandse bewustwording van de ramp nog verder gaat dan al werd aangenomen. Het proces, met name het vonnis, vond rechtstreeks zijn weerslag in Ondergang, dat in de publieke perceptie van de massamoord zo'n cruciale rol speelde. Bovendien ontwikkelde Presser zijn stellingen over het verzet van joden in reactie op de getuigenverhoren in Jeruzalem, waarover in de pers uitvoerig werd bericht. Deze lieten ook Herzberg niet onberoerd, die als verslaggever ter plaatse was. Hij raakte hierdoor betrokken in het oplaaiende debat over passiviteit en collaboratie en werd uitgedaagd zijn opvattingen opnieuw te articuleren. Voor De Jong droeg het verblijf van zijn vriend Ben Sijes, die namens het riod in Jeruzalem optrad als getuige-deskundige, bij aan het ontluiken van zijn belangstelling voor Israël.
In dit boek staan de drie Nederlanders centraal, maar de schets van de internationale achtergrond onderstreept dat zij niet als geïsoleerde en volkomen idiosyncratische individuen moeten worden beschouwd.Ga naar eind7 Onder de pionier-historici zijn verschillende typen te onderscheiden. | |
[pagina 302]
| |
Het onderscheid tussen joden uit Oost- en West-Europa is hierin belangrijk, zij het niet het enige en allesbepalende. Zo was Herzberg een Oost-Europese jood die met één been in de traditionele joods-religieuze belevingswereld stond en met het andere in de seculiere joodse cultuur. Het verschijnsel dat de ideologische factor in zijn werk de voorrang kreeg boven de wetenschappelijke methode deelde hij met tijdgenoten en zionistische pedagogen als Ben-Zion Dinur. Presser en De Jong waren evident zonen van het West-Europese jodendom, niet-religieus en gericht op integratie en assimilatie. Maar Pressers werk en persoon bergen tal van tegenstrijdigheden in zich. Hij had geen affiniteit met de joodse religie en behield zijn afstand tot het zionisme, maar zocht niettemin aansluiting bij opvattingen van socialistisch-zionistische historici en raakte tijdelijk onder de indruk van de geestelijke weerstand van religieuze joden als vorm van verzet. Van het drietal blijft Presser het meest ongrijpbaar en daardoor achteraf gezien het meest geïsoleerd als geschiedschrijver en persoon. De Jongs ambivalentie is daarentegen doorzichtiger en in zijn analyse van kernthema's uit de geschiedschrijving van de jodenvervolging staat hij het dichtst bij zijn Amerikaanse collega's Hilberg en Arendt. Hij was gebeten op het joods leiderschap en identificeerde zich, althans in het openbaar, uitsluitend in politieke termen met het jodendom. Dat Nederland een betrekkelijk prominente rol speelde in het internationale debat is onder meer het gevolg van het vroege stadium waarin studie over de jodenvervolging in Nederland op gang kwam. Uit betrekkelijk recent onderzoek is gebleken dat begrip en aandacht voor de positie van de gedecimeerde joodse groep ook in Nederland gedurende de eerste decennia na de oorlog vrijwel ontbraken. Initiatieven tot geschiedschrijving werden daarentegen wel al kort na 1945 genomen. Herzbergs Kroniek werd in 1950 gepubliceerd en de opdrachten aan Presser en De Jong dateren respectievelijk uit 1950 en 1955. Afgezien van het vroege stadium waarin de Nederlandse geschiedschrijving van de jodenvervolging op gang kwam, is het uitzonderlijk dat Presser zijn monografie schreef in opdracht van de overheid. In geen enkel ander land werden vergelijkbare opdrachten verstrekt. Elders in West-Europa en in de Verenigde Staten bleef de geschiedschrijving van de jodenvervolging een kwestie van particulier (joods) initiatief. De historici van het eerste uur waren vrijwel zonder uitzondering, ook in Nederland, joden. Maar door de opdrachten aan Presser en De Jong werd de geschiedschrijving van de jodenvervolging in Nederland | |
[pagina 303]
| |
- na Herzbergs Kroniek - direct door professionele historici ter hand genomen. In dit opzicht is Nederland een uitzondering. Elders waren de eerste wetenschappers die zich over dit onderwerp bogen veelal afkomstig uit andere disciplines. Hilberg was politicoloog, Arendt filosoof, hoewel ze zich ontwikkelde tot cultureel-politiek critica met een sterke historische belangstelling, Poliakov evenals Herzberg jurist en Reitlinger kunstenaar en schrijver. Vooral critici van Arendt grepen dit gegeven dikwijls aan om haar te diskwalificeren. Walter Laqueur pareerde dit argument van professionele historici met de constatering dat zij door het onderwerp te negeren het terrein eenvoudigweg aan niet-historici hadden overgelaten. Presser en De Jong opereerden vanuit het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dat in 1945 was opgericht. De Jong was directeur; Presser was hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, maar schreef Ondergang in opdracht en binnen de muren van het Amsterdamse instituut. Het is opmerkelijk en in internationaal perspectief uitzonderlijk dat het onderzoek naar de jodenvervolging in Nederland direct als een integraal onderdeel van de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog werd beschouwd. Dit is in belangrijke mate het resultaat van de ambitie van De Jong, die zich liet leiden door het integratiebeginsel. Uiteraard had een en ander zonder de goedkeuring van de overheid en de inzet van de riod-medewerkers niet kunnen worden gerealiseerd. Ook inhoudelijk gezien zijn verschillende aspecten kenmerkend voor de Nederlandse geschiedschrijving van de jodenvervolging. Ten eerste, het isolement naar tijd en plaats. Zowel Herzberg als Presser beperkte zich tot een verhaal over de gebeurtenissen tussen mei 1940 en mei 1945. De Jong koos daarentegen voor een bredere opzet en nam een lange aanloop met een beschouwing over de voorgeschiedenis van de vervolging en de wortels van het antisemitisme in Europa en Nederland. Het geografisch isolement is in het werk van de drie historici bijna volkomen. De Jong laste een uitgebreid hoofdstuk in over het Duitse systeem. Maar geen van het drietal deed een poging de jodenvervolging in Nederland in zijn geheel te plaatsen in een ruimer, met name West-Europees, verband. Dit neemt niet weg dat zij wel degelijk op de hoogte waren van het werk van buitenlandse collega's en ook actief deelnamen aan internationale debatten. De Jong en Presser participeerden vooral aan het einde van de jaren zestig in de internationale discussie over passiviteit en col- | |
[pagina 304]
| |
laboratie. Uit het onderzoek is gebleken dat de Nederlanders in hun beoordeling van bepaalde kernthema's sterk werden beïnvloed door het werk van buitenlandse collega's. Juist wat de kernthema's betreft parafraseerden Presser en De Jong soms hele passages, maar altijd zonder bronvermelding. Voor het achterwege laten van verwijzingen naar internationale literatuur hebben Presser en De Jong een vergelijkbare maar niet bevredigende motivatie geformuleerd. Zeker wat controversiële vraagstukken betreft hadden zij kunnen streven naar een compromis tussen een uitputtend notenapparaat en het ontbreken van elke verwijzing. Door in veel gevallen voor het laatste te kiezen onthouden zij de lezer inzicht in andere visies en wekken zij bovendien soms de indruk een eigen analyse te presenteren, terwijl dit geenszins het geval is. Het is opvallend dat uitgerekend Herzberg, de advocaat-geschiedschrijver, voorzover ik heb kunnen vaststellen, consequent zijn bronnen vermeldt. In het verlengde hiervan dient zich een tweede opvallend aspect aan, te weten de overwegend narratieve presentatie. Vooral Presser en De Jong wekken in hun geschiedverhaal de indruk eenvoudigweg de feiten te presenteren of een probleem te verhelderen en laten andere visies onbesproken. Het is wederom opvallend dat Herzberg juist in zijn beoordeling van belangrijke thema's zijn betoog zo opbouwde dat de lezer het proces van oordeelsvorming van de auteur stap voor stap kon volgen. Waarschijnlijk ligt zijn ervaring als advocaat hieraan ten grondslag. Bovendien liet hij de lezer niet in het ongewisse over zijn levensbeschouwing. In de derde plaats - en dit aspect is exclusief Nederlands - gaven de professionele historici Presser en De Jong eigen ervaringen een vrij prominente plaats in hun geschiedverhaal. In Kroniek ontbreken de verwijzingen naar de ervaringen van de auteur evenmin, maar deze hebben een terloops karakter en blijven meer op de achtergrond. De vraag dringt zich op of de historici, en met name Presser en De Jong, zich door de vermelding van eigen ervaringen met enige nadruk wilden presenteren als insider en op grond daarvan gelegitimeerd om over deze gevoelige materie uitspraken te doen. Daarbij is belangrijk dat zij zich allen tot een algemeen publiek richtten, hetgeen in dit verband wil zeggen niet alleen tot vakgenoten, maar ook tot een niet-joods lezerspubliek. Voor de afwezigheid van de noodzaak tot legitimatie bij Herzberg liggen twee verklarende factoren voor de hand. In de eerste plaats was zijn geschiedverhaal minder confronterend en als zionist was hij bedui- | |
[pagina 305]
| |
dend zelfbewuster dan Presser en De Jong. Mede door het werk van Herzberg, Presser en De Jong is de terugblik op de Tweede Wereldoorlog in Nederland in sterkere mate dan elders bepaald door de jodenvervolging. Tevens is de kennis van de vervolging in Nederland wijder verbreid dan in veel andere landen. Hierdoor hebben de zogeheten ontkenners van de moord op de joden vooralsnog geen voet aan de grond gekregen. Dit neemt niet weg dat de voorsprong die de Nederlandse geschiedschrijving dankzij de opdrachten in een relatief vroeg stadium nam op de overige West-Europese landen en de Verenigde Staten tegenwoordig aanzienlijk is verkleind en nog steeds kleiner wordt. Sedert de jaren tachtig is er in de gehele westerse wereld grote belangstelling voor dit hoofdstuk uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De drie historici hebben met hun werk de contemporaine geschiedbeoefening een belangrijke impuls gegeven. Het ontbreken van theoretische reflectie van enige betekenis bevorderde de toegankelijkheid van hun verhalen. Door de royale aandacht voor individuele ervaringen van slachtoffers, als zodanig een uitbreiding van het arsenaal van de professionele geschiedbeoefening, wisten zij bovendien de lezer te raken en aan te zetten tot bezinning. Deze nam uiteenlopende vormen aan, die in hun manifestaties erg ver konden afdwalen van de jodenvervolging. De historici boden echter zelf aanknopingspunten voor de instrumentele benadering van de vervolging en vernietiging van de joden. Hun persoonlijke ervaringen waren een belangrijke drijfveer in het professionele vlak. Daarom was de morele dimensie van hun geschiedschrijving voor hen geen theoretisch vraagstuk, maar eenvoudigweg een opdracht. Al met al geeft de analyse van de geschiedschrijving van het Nederlandse drietal onvoldoende aanleiding te spreken van een species hollandia judaica historica. In 1923 was de term - zonder de toevoeging historica - wellicht van toepassing op de Nederlandse joden, hoewel historici de mate van assimilatie aan de niet-joodse omgeving inmiddels hebben gerelativeerd. De moord op de Europese joden maakte het vrijwel onmogelijk te blijven geloven in integratie en assimilatie. Dit gold ook voor Herzberg, Presser en De Jong. Als geschiedschrijvers vertonen zij te veel gelijkenis en verwantschap met buitenlandse collega's en lotgenoten om hen tot een species hollandia judaica historica te verklaren. De ervaring van de vervolging en de verliezen die zij hadden geleden smeedden de overlevenden, alle onderlinge verschillen ten spijt, tot een lotsgemeenschap. |
|