Nieuwe streken van koniman Anansi
(1989)–Ismene Krishnadath– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
Bij de achterste erfwoning stond een dikke spinnevrouw kleren op te hangen. Anansi keerde zich om en legde een vinger op zijn lippen. ‘Ssssssst,’ fluisterde hij. Op zijn tenen sloop hij verder tot hij achter de vrouw stond. Toen bedekte hij met een snelle beweging haar ogen en riep met een piepstemmetje: ‘Ra ra, wie ben ik?’ De vrouw was kennelijk in een goede stemming. Ze hief haar voorpoten op naar de hemel en riep: ‘Jij bent zeker de Lieve Heer en je brengt tien pakken bruine bonen voor me mee!’ Anansi maakte haar ogen vrij en riep lachend: ‘Nee Nanza! Ik ben het! Je broer Anansi! Ik breng geen tien pakken bruine bonen voor je, maar wel mijn lieve Makoeba en onze tien kindertjes!’ Zus Nanza draaide zich vliegensvlug om en even later werden Anansi, Makoeba en de kinderen één voor één even fijngeperst in een stevige brasa. ‘Komen jullie binnen. Komen jullie binnen.’ ‘Prem, kom kijken wie zijn gekomen!’ Druk doende ging Zus Nanza hun voor naar binnen. Iedereen kreeg een glas stroop en op een tafel werd een schaal met pindakoekjes gezet. Binnen een minuut hadden de Anansikinderen de schaal leeggeplunderd. ‘Aha,’ riep Zus Nanza, ‘ik zie dat ik wat rijst moet bijkoken.’ Ze verdween samen met Makoeba naar de keuken. De kinderen hadden op het erf een boom ontdekt vol rijpe pommerakken. Anansi en Prem bleven achter in de woonkamer. ‘Anansi, ik had nooit gedacht dat jij nog eens naar de stad zou verhuizen,’ zei Prem, terwijl hij zijn hoofd vol ongeloof heen en weer schudde. | |
[pagina 25]
| |
‘Je vond dat je in het bos zoveel vrijheid had. Er was niemand die daar de baas over je kon spelen.’ Anansi keek triest. ‘Ach Prem, de tijden zijn veranderd.’ ‘Het bos is niet meer veilig. Overal wordt gevochten.’ ‘We hebben haast niets meer te eten, want Makoeba kan niet rustig op haar kostgrondje werken.’ ‘Op weg hier naar toe hebben ze zelfs mijn pick-up gestolen.’ Prem gaf Anansi een klap op zijn schouder. ‘Kop op, brada.’ ‘Vanavond gaan we in ieder geval de bloemetjes buiten zetten. Salim Sekrepatoe, van de tweede erfwoning, wordt tachtig jaar. Je kent hem toch nog wel van het bos?’ ‘Salim! Natuurlijk ken ik Salim. Daar heb ik zo vaak een kaartje mee gelegd,’ zei Anansi verheugd. ‘Wel,’ knikte Prem, ‘zijn kinderen hebben een dansfeest voor hem georganiseerd.’ Anansi wreef in zijn poten. Dat was een leuk vooruitzicht. Oude vrienden ontmoeten, dansen met Makoeba en genoeg lekker eten en drinken.
Er waren al aardig wat gasten op het feest van Opa Salim. De band speelde een merengue. Anansi zwierde met Makoeba over de dansvloer. - Ay mi boy. Het leven in de stad was zalig. - De muziek werd zachter. De voorzanger kondigde het volgende nummer aan. Het heette ‘Mijn droom’ en was een speciaal verzoek van Opa Salim. De woorden van het lied vulden het erf. | |
[pagina 26]
| |
Anansi zwierde met Makoeba over de dansvloer
| |
[pagina 27]
| |
Ik had een droom vannacht
Ik zag een fee vannacht
Haar huid was zwart
Haar lippen vol en zacht
Ze keek me aan en wenkte ‘Kon’
Kom met me mee ‘Kon na mi gronGa naar voetnoot*’
Brokopo-ondooooh Brokopo-ondoooooh
Ze zwaaide snel een keer
Haar stafje op en neer
Ik zag het bos
en rook de bloemen weer
Een vogel zong steeds zijn refrein
Het was zo fijn om daar te zijn
Brokopo-ondoooooh Brokopo-ondoooooh
Anansi hield op met dansen. Hij zette zijn poten in zijn zij. - Wat zemelde die zanger toch? Hij was blij dat hij in Paramaribo was. Weg van Brokopondo. Weet je wat. Hij zou ze eens wat laten horen. - Hij liep naar voren en greep de mikrofoon. Treiterend begon hij te zingen. Heb je wel gehoord van het Blommensteinmeer
Op de bodem vind je Brokopondo van weleer
Alle kostgrondjes zijn ondergelopen
En er is geen geld om eten te kopen
Nee hoor, ik blijf niet in dat gat
Geef mij maar Paramaribo
Geef mij maar de stad.
| |
[pagina 28]
| |
Opa Salim keek heel boos naar Anansi. ‘Anansi, je denkt dat het zo makkelijk is in Paramaribo. Als je niet werkt eet je hier niet.’ ‘Oo, dat is geen probleem,’ antwoordde Anansi opschepperig. ‘Ik ga bij lanti werken, ik word ambtenaar.’ De stadsvrienden van Anansi begonnen luid te lachen. Proestend bracht Harold Hond eruit: ‘Er zijn nog honderdduizend wachtenden voor U.’ Prem legde troostend zijn poot om Anansi's schouders. ‘Bij mij zal je altijd wel een bordje eten kunnen vinden.’ Verontwaardigd schudde Anansi Prems poot van zijn schouders. Hij stak zijn vuist omhoog. ‘Ik zal jullie eens wat laten zien. Ik nodig jullie allemaal uit om precies over een week bruine bonen te komen eten. Ja, bruine bonen. Bruine bonen met zoutvlees!’
De volgende dag ging Anansi de stad in. In een van de straten zag hij een grote witte loods. Grote trucks reden af en aan. Voor de ingang van de loods stond een wachter. ‘Wat is dit hier?’ vroeg Anansi hem. ‘Dit is het magazijn van Midas. Midas is importeur van blikjeswaren en gedroogde peulvruchten,’ antwoordde de man vriendelijk. Anansi dacht vlug na. - Gedroogde peulvruchten? Bruine bonen waren ook gedroogde peulvruchten. - ‘Zeg eens beste man,’ richtte hij zich weer tot de wachter, ‘zijn er ook bruine bonen in dit magazijn.’ ‘O, jawel. Massa's bruine bonen. Midas verkoopt ze aan de supermarkten.’ ‘Hoeveel kost een pak bruine bonen,’ informeerde Anansi voorzichtig. De man keek bedenkelijk naar Anansi's versleten hemd. | |
[pagina 29]
| |
‘Het is duur,’ zei hij. ‘Heel duur.’ Anansi liep weer verder. - Waarom moest hij ook altijd zo een grote mond hebben? Waar moest hij het geld vandaan halen om die bruine bonen te kopen. Het spaargeld dat hij mee had genomen uit Brokopondo was net genoeg om een broodje pindakaas mee te kopen. - Plotseling werd hij opgeschrikt door een doordringend geluid. ‘Fuuuuuuuuut.’ Een man stond midden op de weg en blies op een fluitje. Met piepende remmen kwamen de auto's op de weg tot stilstand. Een brommer reed hem bijna omver.
Voor de ingang van de loods stond een wachter.
| |
[pagina 30]
| |
‘Jo gek,’ schold de bromfietser. De man blies weer op zijn fluitje en liep van de weg af. Het verkeer ging verder. Van een afstandje bekeek Anansi de man. Hij was blootsvoets. Zijn broek was aan alle kanten gescheurd. Zijn hemd bestond uit twee vies uitziende lappen. Zijn haren groeiden tot op zijn rug en overal staken wollige staarten uit zijn hoofd. Anansi kwam dichterbij. De man was zeker in geen tijden gebaad, want hij verspreidde een onaangename geur. ‘Hallo,’ zei Anansi. ‘Wie ben jij?’ ‘Bedoel je mij?’ vroeg de man verbaasd. Anansi knikte. De man haalde zijn schouders op. ‘Ik ben een stadsgek.’ Anansi begon te lachen. ‘Ben je echt gek,’ vroeg hij. De man knikte een beetje sullig. Anansi kreeg medelijden met de man. Toen zei hij: ‘Vertel eens even. Houd je van bruine bonen met zoutvlees?’ ‘Jaaa,’ reageerde de man enthousiast. ‘Dat is mijn lievelingsgerecht.’ Anansi pakte de man zijn hand vast. ‘Dan kan je nooit helemaal gek zijn. Alleen een gek houdt niet van bruine bonen.’ ‘Luister, wil je wat voor me doen?’ ‘Zolang het niet te gek wordt,’ antwoordde de man lachend. ‘Nee, nee,’ zei Anansi. ‘Als je doet wat ik zeg kan je de volgende week net zoveel bruine bonen bij me komen eten als je wilt.’ ‘Nou, vertel maar op,’ zei de man benieuwd. Anansi keek de man diep in de ogen. Als twee echte samenzweerders stonden ze daar. ‘Je moet naar het magazijn van Midas gaan,’ legde Anansi uit. ‘Daar moet je een paar dagen voor de ingang blijven staan en af en toe op je fluit blazen.’ | |
[pagina 31]
| |
Freko
‘Over een paar dagen kom ik je halen.’ ‘Afgesproken.’ Ze gaven elkaar een hand. Het was afgesproken. Diezelfde ochtend nog instal[le]erde de stadsgek zich voor de ingang van Midas' magazijn. De wachter schreeuwde: ‘Hé man, ga weg! Je mag daar niet staan!’ Maar de stadsgek was niet weg te krijgen. Niet met mooie woorden, niet met lelijke woorden en ook niet met geweld. De wachter probeerde hem weg te slepen, maar zodra hij hem losliet ging de stadsgek terug naar zijn plaatsje voor de ingang en blies even hard op zijn fluit. Midas belde de politie op: ‘Hallo, er staat een gek voor mijn deur. Kunnen jullie hem verwijderen.’ Maar de politie antwoordde: ‘Meneer Midas, waar moeten we hem naar toe brengen? Onze cellen zijn overvol. Probeert U het bij het Gesticht voor Geestelijk Gestoorden.’ Midas belde het Gesticht voor Geestelijk Gestoorden op. ‘Hallo, er staat een patiënt van jullie voor mijn deur. Hij maakt iedereen dol met zijn gefluit en bovendien stinkt hij verschrikkelijk.’ ‘Ooooo,’ zei de man van het Gesticht, ‘dat is Freko. Maakt U zich niet ongerust. Hij doet geen vlieg kwaad. Over een tijdje gaat hij vanzelf wel weg.’ Maar Freko ging niet weg. Hij bleef voor de ingang van het magazijn staan. Om het kwartier blies hij op zijn fluitje en liet alle vrachtwagens stoppen. Ten einde raad plaatste Midas een advertentie in de krant: GROTE BELONING VOOR DE PERSOON DIE MIJ VAN FREKO AFHELPT | |
[pagina 32]
| |
Hier had Anansi op gewacht. Vlug leende hij het vergrootglas van Opa Salim, die door zijn leeftijd verziend was geworden. Van een andere erfbewoner, die in een slagerij werkte, leende hij een witte jas. Zo ging hij op weg naar Midas. Daar aangekomen werd hij direkt toegelaten tot Midas' kantoor. ‘Ik ben dokter Anansi,’ stelde hij zich voor. ‘Ik heb gehoord dat U last heeft van ene Freko.’ ‘Ja, ja,’ knikte Midas, ‘ik wil er alles voor geven om van hem af te komen.’ ‘Nou,’ zei dokter Anansi, ‘ik hoef niet alles te hebben, maar als ik hem wegkrijg wil ik wel een grote emmer met zoutvlees hebben.’ ‘Wat U maar wilt. Als ik hem maar kwijtraak,’ riep Midas wanhopig. Samen gingen ze naar Freko toe. Anansi haalde zijn vergrootglas tevoorschijn. Met een gewichtig gezicht keek hij in Freko's oren, zijn ogen en zijn neus. Hij vroeg Freko om zijn tong uit te steken. Met het vergrootglas bestudeerde hij zijn tong. Toen hij klaar was bleef hij een tijdje voor zich uitstaren. ‘Nou,’ vroeg Midas ongeduldig, ‘is hij ziek?’ Anansi schraapte zijn keel. ‘Freko heeft een ernstig tekort aan koolhydraten,’ antwoordde hij. Midas zijn ogen werden groot. ‘Hoe bedoelt U?’ ‘Koolhydraten zijn belangrijke voedingsstoffen,’ legde Anansi uit. ‘Heeft U soms iets in Uw magazijn dat veel koolhydraten bevat?’ Midas keek Anansi niet begrijpend aan. | |
[pagina 33]
| |
‘Ik ben dokter Anansi,’ stelde Anansi zich voor.
| |
[pagina 34]
| |
‘Ik verkoop dat soort dingen niet. Ik ben geen drogist.’ Anansi ging geduldig verder. ‘Koolhydraten komen veel voor in suiker, rijst, cassave, brood, bananen, bruine bonen ....’ ‘Bruine bonen,’ viel Midas hem in de rede, ‘mijn magazijn ligt vol met bruine bonen!’ ‘Aha!’ Anansi keek door zijn vergrootglas. ‘Nu hebben we de oplossing van het probleem.’ ‘Freko wordt aangetrokken door uw bruine bonen.’ ‘Beste man, geeft U mij een emmer met bruine bonen en U bent zo van Freko bevrijd. Het zoutvlees kunt U naar mijn huis sturen.’ Haastig gaf Midas de wachter opdracht om een emmer bruine bonen te halen. Even later werd Anansi een grote emmer vol bruine bonen overhandigd. ‘Zo Freko,’ zei Anansi, ‘het is tijd om mee te komen.’ Anansi begon te lopen. Uit de emmer pakte hij een handjevol bruine bonen. Onder het lopen liet hij telkens een bruine boon vallen. Met een uitgehongerde blik staarde Freko naar de bruine bonen. Toen begon hij te lopen. Hij raapte de bonen op en stak ze in zijn zak. Zo liepen ze door tot ze bij het huis van Zus Nanza kwamen. ‘Zus Nanza, Makoeba,’ riep Anansi, ‘beginnen jullie de potten en de borden te wassen! De bruine bonen zijn er!’ Die avond was het groot feest. Het hele erf rook naar bruine bonen met zoutvlees en een ieder mocht zoveel bruine bonen eten als hij maar wilde. Freko schepte een enorme hoeveelheid op een bord en at het achter elkaar op. Daarna liet hij een grote boer en verdween ... in het bad. Toen hij terugkwam rook hij naar zeep en zijn haar was geknipt. ‘Hé, wie ben jij,’ riep Prodomientje, die dacht dat een vreemde uit de badkamer kwam. Freko maakte een buiging. | |
[pagina 35]
| |
Een ieder mocht zoveel bruine bonen eten als hij maar wilde.
| |
[pagina 36]
| |
‘Lieve juffrouw Prodomientje,’ zei hij, ‘mijn naam is Frederik. Wilt U met me dansen?’ Prodomientje lachte verlegen. Nu pas herkende ze hem. ‘Natuurlijk Frederik.’ Ze legde haar poot in zijn hand en samen liepen ze naar de dansvloer. |
|