Nieuwe streken van koniman Anansi
(1989)–Ismene Krishnadath– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Het Zoo-syndroomAnansi stond aan het begin van de oprijlaan die naar de dierentuin ging. Boven de dierentuin hingen grote donkere wolken. ‘Zeker een plaatselijke bui,’ dacht Anansi. Waar hij zich bevond scheen de zon volop. Het loket waar je kaartjes moest kopen was leeg. Anansi ging naar binnen. Onwillekeurig ging er een rilling door hem heen. Hij trok zijn hemd dicht. Niet ver van de ingang was een man bezig een gat te graven. Naast hem stond een kruiwagen.
Niet ver van de ingang was een man bezig een gat te graven.
| |
[pagina 38]
| |
Toen Anansi dichterbij kwam zag hij dat er een dode aap in lag. ‘Weer één dood,’ mopperde de man in zichzelf. ‘Ik weet niet wat er met die beesten aan de hand is. Eten krijgen ze genoeg.’ Hij draaide zich om om de aap uit de kruiwagen te scheppen. Toen zag hij Anansi. ‘Zoek je wat,’ vroeg hij nors. Anansi knikte. ‘Mijn neef Sandermin is ernstig ziek. Ik zou hem graag willen zien. Weet U in welk hok hij woont?’ ‘Volg het pad maar. Dan kom je er vanzelf. Hij zit bij de aboma's.’ De man bukte zich weer over het apengraf. Anansi liep verder. Het pad voerde langs de leeuwenkooien. De leeuwen keken hem vol haat aan. Snel stopte Anansi zijn poot, die hij wilde opsteken om te groeten, in zijn zak. - Goddank zaten die leeuwen veilig achter tralies. - In de verte zag hij de slangenhokken. Hij haastte zich er naar toe. Het web van Sandermin hing in een hoek van het grootste slangenhok. De schrik sloeg Anansi om het hart. De draden van het web van Sandermin waren helemaal verslapt. Sandermin zelf had een ziekelijke okergele kleur. Zijn ogen waren gesloten en hij haalde rochelend adem. ‘Sandermin,’ fluisterde Anansi. ‘Shi, shi, shi,’ klonk het plotseling vanuit de achterste hoek van het hok. De aboma lachte gemeen. ‘Ik denk dat je te laat bent. Onze Sandermin is er straks niet meer. Shi, shi, shi.’ Anansi voelde zijn hart in elkaar knijpen. Hij maakte een kruis. Sandermin rochelde weer. | |
[pagina 39]
| |
Plotseling sperde hij zijn ogen open. Zijn lijf schokte. Zijn poten waarmee hij zich aan het web had vastgeklemd lieten los. Met een bons viel hij op de vloer van het hok. Geschrokken maakte Anansi een sprong achteruit. ‘Shi, shi, shi. Maak je niet druk. Hij is alleen maar dood.’ Anansi voelde de neiging opkomen om de aboma met zijn acht poten langzaam te wurgen. ‘Shi, shi, shi. Ik meen het niet zo slecht. Shi, shi, shi, De dood is alleen zoiets alledaags geworden in deze Zoo, shi, shi, shi.’ De slang kronkelde naar voren. Hij liet weer een gemeen lachje horen. ‘Shi, shi, shi. Ga jij maar lekker naar huis. Ik ruim hem wel voor je op. Shi, shi, shi.’ De slang kronkelde zich helemaal tegen het traliegaas aan. Het liefst was Anansi hard weggerend, maar zijn liefde voor Sandermin dwong hem zijn poot tegen het gaas te leggen. ‘Rust zacht, Sandermin,’ mompelde hij. Toen keerde hij zich abrupt om. Met lange passen beende hij weg. Bij de kantine van de dierentuin stond de oppasser tegen een paal geleund. Lusteloos kauwde hij op een luciferstokje. ‘Heb je je neef gezien?’ Anansi knikte. ‘Hij is dood.’ De man joeg een vlieg weg. ‘Ze gaan er allemaal aan.’ Zijn stem klonk somber. ‘Er zijn al vijf dierenartsen geweest. Ze kunnen niets vinden.’ Anansi kreeg het weer koud. ‘Waar is de uitgang?’ vroeg hij. ‘Als je het pad verder volgt kom je er vanzelf,’ antwoordde de oppasser. Anansi vervolgde zijn weg. Hij ging langs de vogelkooien. Het was er doodstil. De vogels hadden allemaal hun kop in | |
[pagina 40]
| |
de veren gestoken. Anansi was al haast voorbij de hokken toen hij iemand hoorde roepen. ‘Hé Anansi,’ klonk het schor. Anansi keerde zich om. In één van de hokken zag hij een oude uil zitten. ‘Ben jij het Osei,’ vroeg Anansi aarzelend. ‘Ja, ja, de ziekte heeft me vroegtijdig oud gemaakt, maar ik ben het nog steeds.’ Anansi ging naar de uilenkooi toe. ‘Wat is er toch met jullie? Waarom gaat iedereen in deze Zoo dood?’ De uil zuchtte. ‘We lijden aan het Zoo-syndroom. Dat is een moderne ziekte. Het komt alleen voor in dierentuinen.’ ‘Kunnen ze er niets tegen doen?’ Anansi's stem klonk wanhopig. Osei schudde zijn hoofd. ‘Het is geen ziekte van het lichaam. Als dat zo was had ik wel een drankje ertegen gekend. Deze ziekte wordt veroorzaakt door gebrek aan kontakt tussen dieren. Kijk, omdat we altijd maar in onze kooien moeten blijven komen we niet meer in aanraking met andere dieren. Zonder kontakt kan geen mens, laat staan een dier, in leven blijven.’ Osei sloot vermoeid zijn ogen. Anansi bleef nog even staan kijken. Toen liep hij langzaam weg. Buiten de dierentuin straalde het zonlicht hem oogverblindend tegemoet. Zijn vel werd lekker warm, maar van binnen bleef hij zich koud voelen. Thuis aangekomen vertelde hij Makoeba het hele verhaal. Makoeba probeerde hem op te vrolijken met een stukje bojo. Automatisch stak Anansi het stuk koek in zijn mond. Het drong echter nauwelijks tot hem door wat hij at. 's Avonds kon hij de slaap niet vatten. Hij staarde in het donker. Telkens weer zag hij hoe Sandermin uit zijn web viel. Hij hoorde de zwakke stem van Osei: ‘Zonder kontakt kan | |
[pagina 41]
| |
De uil zuchtte: ‘We lijden aan het Zoo-syndroom.’
| |
[pagina 42]
| |
geen mens, laat staan een dier, in leven blijven.’ Anansi stapte uit bed. Hij gooide de houten ramen open. Het maanlicht stroomde naar binnen. Het was volle maan. Hij begon te ijsberen. Vier stappen heen, vier stappen terug. - Vijf dierenartsen waren reeds geweest. Geen drankje hielp. Alleen kontakt was nodig. Kontakt, kontakt, kontakt..... - Vier stappen heen, vier stappen terug. - Geen drankje hielp. Alleen kontakt. Hoe kreeg je de dieren bij elkaar? - Vier stappen heen, vier stappen terug. Eén, twee, drie, vier. Eén, twee, drie, vier. Eén, twee, drie, vier. Eén, twee .... Anansi stond stokstijf. ‘Makoeba, wordt wakker!’ Anansi schudde Makoeba door elkaar. We moeten naar de dierentuin! We moeten de dieren redden!’ Wild sloeg Makoeba om zich heen. ‘Help, Anansi, help! Wat gebeurt er?!’ Rustig maar Makoeba. Je moet me helpen de dieren in de dierentuin te redden. Zoek de grootste pot van Zus Nanza uit en kom met me mee.’ Anansi ging naar buiten. Achter op het erf zocht hij tussen de struiken wat citroengras en wat bladeren van de smeri wiwiri uit. Makoeba had een enorme pot op haar hoofd gezet. Anansi gooide de bladeren erin en samen haastten ze zich naar de dierentuin. Daar aangekomen liep Anansi regelrecht naar de woning van de oppasser, die achter de kantine stond. Hij bonsde op de deur. Er gebeurde niets. Hij bonsde luider. Ergens in het huis floepte een lichtje aan. Ze hoorden voetstappen, de deur ging open en daar stond de oppasser. Hij was duidelijk geïrriteerd. | |
[pagina 43]
| |
Anansi zocht tussen de struiken wat citroengras en wat bladeren van de smeri wiwiri uit.
‘Ben jij het weer? Ik wist niet dat je zo dol op deze plaats was.’ ‘Oppasser,’ zei Anansi opgewonden, ‘ik ben de dieren komen redden.’ De oppasser keek Anansi wantrouwig aan. ‘Sinds wanneer heb jij op de dierenuniversiteit gezeten?’ Anansi rechtte zijn schouders. ‘Ik ben Anansi de Vijfde. Mijn bet-overgrootvader was Anansi de Eerste. Hij was een zeer beroemd dierengenezer uit Afrika. Zijn recepten hebben menig dier het leven gered. En het recept voor de ziekte van de dieren in deze Zoo heb ik hier bij me.’ ‘Mag ik het zien?’ vroeg de oppasser. | |
[pagina 44]
| |
‘Nee.’ Anansi schudde zijn hoofd. ‘Het is geheim. Maar ik moet je wel vertellen dat het een kruidendrank is die alleen helpt als het bij maanlicht wordt klaargemaakt. En het moet heet worden gedronken.’ De oppasser keek naar de maan. ‘Dan moet het vannacht, want het is nu volle maan.’ Anansi knikte ijverig. ‘Mijn vrouw en ik zullen op het speelterrein de drank klaarmaken. Als jij nu de dieren gaat halen, dan kunnen ze allemaal een kopje van het spul krijgen.’ De oppasser schrok. ‘De dieren mogen niet uit hun kooien,’ protesteerde hij. Anansi werd boos. ‘Wat wil je nou man,’ riep hij, ‘dode dieren of levende dieren.’ ‘O.k., o.k.,’ gaf de oppasser zich gewonnen. Hij pakte een grote bos sleutels van een haak aan de deur en slofte weg. Anansi en Makoeba zochten vlug wat droog hout bij elkaar en weldra knetterde een vrolijk vuurtje. Om het vuurtje legden ze wat stenen. Daarop werd de pot geplaatst die Makoeba gevuld had met water. Toen het water kookte gooide Anansi de bladeren erin. Een heerlijke kruidengeur verspreidde zich over het speelterrein. Ondertussen had de oppasser alle kooien geopend. Sommige dieren waren zo verzwakt dat de oppasser ze met een stok uit hun kooi moest porren. Uiteindelijk had zich toch een lange rij van dieren gevormd, die zich begaf naar het speelterrein. ‘Weet jij wat we hier midden in de nacht doen?’ vroeg een kaaiman aan een pakira. ‘Nee,’ antwoordde de pakira. ‘'s Nachts kan ik nooit zo goed denken, maar misschien weet die tigri-kati het. Hij is toch een | |
[pagina 45]
| |
nachtdier.’ ‘Nou,’ deed de tigri-kati gewichtig, ‘ik heb gehoord dat er een wonderdokter is gekomen.’ ‘Een wonderdokter?’ Een schildpad stak nieuwsgierig zijn kop uit zijn schild. ‘Ja,’ bemoeide een blauwkop-papegaai zich er mee. ‘Hij heet Anansi. Osei, onze uil, kent hem.’ Een grote aka keerde zich om naar zijn achterbuurman. Het was een kleine monki monki die last had van koortsrillingen. ‘Misschien is er nog hoop voor jou.’ De aka, die door de ziekte zelf last had van veeruitval, sloeg troostend een vleugel om de monki monki. De monki monki glimlachte hem dankbaar toe. ‘Dat drankje ruikt in ieder geval heerlijk,’ fluisterde hij hees. ‘Hé, wat is dat voor geflirt?’ balkte de ezel, die achter de monki monki had gestaan. ‘Ach laat ze toch.’ Een kleine picolet, die op de rug van de ezel zat, nam ze in bescherming. De picolet maakte plotseling een sprongetje in de lucht. ‘Ik zie daar vooraan een neefje van me.’ En weg vloog hij. Blij omhelsde de picolet zijn neef, de roti. En plotseling was er vogelgezang te horen. Anansi, die reeds was begonnen de kruidendrank uit te delen, knikte tevreden naar de oppasser. ‘Het helpt.’ En inderdaad. Na enige tijd was het een drukte van jewelste. Sommige dieren zagen elkaar na jaren weer terug. Anderen maakten voor het eerst kennis. Er werden tori's uitgewisseld, moppen verteld, liederen gezongen en aan geen van de dieren was te merken dat ze nog geen uur geleden aan een dodelijke ziekte leden. De oppasser was stomverbaasd. | |
[pagina 46-47]
| |
Uiteindelijk had zich toch een lange rij van dieren op het speelterrein gevormd
‘Dat recept van je bet-overgrootvader heeft een supersnelle uitwerking.’ Anansi goot nog wat van de drank in een kopje. ‘Om de dieren goed gezond te houden moeten ze eigenlijk elke maand een kopje van de drank krijgen.’ | |
[pagina 48]
| |
De oppasser krabde achter zijn oor. Toen begon hij te grijnzen. ‘O.k., Anansi de Vijfde, dan doen we dat maar.’ ‘Anyway,Ga naar voetnoot*’ hij keek naar het kopje in Anansi's hand, ‘mag ik ook wat van dat drankje.’ Anansi overhandigde hem het kopje. Met kleine teugjes dronk hij het leeg. ‘Wauw,’ zei hij toen. ‘Ik voel me kiplekker.’ Makoeba en Anansi keken elkaar aan. Anansi maakte een knipoog en Makoeba glimlachte. De dieren waren gered. |
|