Nieuwe streken van koniman Anansi
(1989)–Ismene Krishnadath– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
mientje gehangen. Eigenhandig geschilderd door haar broer, Feerfi Anu. Makoeba slaakte een diepe zucht. ‘Hé, hé, wat is dat nou?’ Anansi, die was komen kijken waar Makoeba bleef, had de zucht gehoord. Hij sloeg een poot om haar schouders. ‘Hé, waar is die avontuurlijke Makoeba van mij gebleven?’ ‘We gaan naar de stad. Daar heb je hoge winkels, vol met spullen. Onze kinderen kunnen naar school en wie weet ..., misschien vind ik wel een werk bij lanti!’ ‘Hier, snuit je neus maar even!’ Uit zijn achterzak haalde Anansi een grote zakdoek. Gehoorzaam snoot Makoeba haar neus. Toen probeerde ze te glimlachen. ‘Goed zo!’ riep Anansi. ‘We vertrekken naar de stad.’ ‘Paramaribo, here we come!Ga naar voetnoot*’
Buiten stond een pick-up die volgeladen was met huisraad van de familie Anansi. Boven op de bedden, matrassen, stoelen, tafels, potten en pannen zaten de tien Anansikinderen. Makoeba en Anansi stapten in. Anansi startte de motor en hortend en stotend zette de pick-up zich in beweging. De familie Anansi was op weg naar Paramaribo. Na een uur rijden zag Anansi grote rotsblokken op de weg liggen. Hij trapte krachtig op de rem. Piepend kwam de pick-up tot stilstand. Anansi gooide het portier open en sprong naar buiten. De rotsblokken waren behoorlijk groot. Alle kinderen zouden moeten helpen om ze weg te rollen. Anansi maakte zijn mond open om de kinderen te roepen. Maar voordat er een geluid uit kwam klapte hij hem van schrik weer dicht. | |
[pagina 11]
| |
Makoeba en de kinderen moesten naast Anansi gaan staan en hun voorpoten in de lucht steken.
Twee gemaskerde mannen kwamen uit het bos. De ene hield een geweer op Anansi gericht. De andere liep naar de pick-up toe en schreeuwde: ‘Uitstappen, uitstappen allemaal!’ Bevend en trillend kwamen Makoeba en de kinderen uit de pick-up. Ze moesten naast Anansi gaan staan en hun voorpoten in de lucht steken. De overvaller die Anansi in de gaten had gehouden liet zijn geweer zakken. Hij stak een gebalde vuist omhoog en riep: | |
[pagina 12]
| |
‘Wij zijn van de Broeders Bende. In naam van Suriname leggen we beslag op deze pick-up!’ ‘Maar meneer,’ riep Makoeba, ‘al onze spullen zitten in de pick-up.’ De man keek naar de oude tafels en stoelen en de gedeukte potten en pannen. ‘Nou, vooruit. Die mogen jullie er wel uit halen,’ zei hij toegeeflijk. ‘Maar meneer,’ riep Anansi nu ook, ‘we moeten naar Paramaribo. Hoe komen we daar zonder onze pick-up?’ De overvaller, die het al meer dan mooi vond dat ze hun huisraad mochten houden, keek hem boos aan. ‘Dat zou ik wel weten als ik acht poten had,’ snauwde hij. ‘Halen jullie je rommels eruit. En snel een beetje, want de Broeders Bende heeft belangrijk werk te doen!’ Even later was alles uitgeladen. De mannen van de Broeders Bende stoven weg in de pick-up, een grote stofwolk achterlatend. Anansi, Makoeba en de kinderen stonden met bedrukte gezichten naast hun meubilair aan de kant van de weg. Wat nu? Wat nu? Prodomientje sloeg haar poot om Makoeba's schouders. Feerfi Anu tilde Ukkepuk op en liet hem voor deze keer maar rustig op zijn duim zuigen. Fientjolis en de andere zes broers en zusters gingen moedeloos op de rand van het bed van Makoeba en Anansi zitten. Toen Anansi het stelletje zo zielig zag zitten begon hij tussen de in alle haast neergegooide meubels te zoeken. Aha, daar was wat hij zocht. Zijn gitaar lag onder één van de tafels. Hij pakte hem op en ging tussen de kinderen op het bed zitten. Zachtjes sloeg hij een akkoord aan. | |
[pagina 13]
| |
De andere kinderen begonnen te klappen.
| |
[pagina 14]
| |
We zijn op weg
en gaan niet terug.
al gaat het moeilijk
en niet zo vlug.
Heb je een droom,
laat hem niet gaan
Vergeet hem niet,
maar werk eraan!
Paramaribo, Paramaribo
Let's go, let's goGa naar voetnoot*
Paramaribo, Paramaribo
Let us go.
Fientjolis was opgesprongen. Zijn achterpoten gingen als bliksemschichten heen en weer op de maat van de muziek. De andere kinderen begonnen te klappen. En na een tijdje riep iedereen: ‘Let's go, let's go!’ Alleen Makoeba zuchtte nog: ‘Wat doen we met onze meubels?’ ‘Oh,’ riep Anansi en hij stak zijn linkervoorpoot omhoog, ‘die brengen we voorlopig bij mijn neef, Bigi Boss Anansi. Hij woont hier in de buurt.’ ‘Fientjolis, ga jij vast vooruit om Bigi Boss te waarschuwen en vraag hem direkt of hij ons met een paar vrienden kan komen helpen.’
Een paar uur later waren alle meubels van de familie Anansi opgeslagen onder het huis van Bigi Boss Anansi. Bigi Boss, zijn vrienden en de familie Anansi zaten onder een grote boom te eten. Bigi Boss had een enorme pot okersoep | |
[pagina 15]
| |
gekookt en iedereen slurpte er naar hartelust van. ‘Maar dat is vreselijk wat er met je gebeurd is, Anansi,’ zei Bigi Boss tussen twee slurpen door. ‘Het is ontoelaatbaar,’ viel één van de vrienden hem bij. ‘Die mensen hebben geen respekt voor particulier bezit,’ ging een ander door. Anansi knikte. ‘Ja, maar wat kan je doen als iemand een geweer op je richt? Niets toch. Wij, spinnen, zijn volkomen weerloos tegen dat geweld.’ Bigi Boss stond op. Met een grote zakdoek veegde hij een stukje oker van zijn kin. ‘Ik kan hier geen genoegen mee nemen. Ik vind dat we alle spinnen in het bos bij elkaar moeten roepen om een oplossing te zoeken voor dit soort overvallen.’ Alle spinnen knikten. ‘Ringo,’ zei Bigi Boss tegen één van zijn vrienden, ‘ga je apintiedrum halen. Roep de spinnen op voor vanavond.’ Niet lang daarna klonken de drumslagen door het bos. Alle spinnen werden opgeroepen voor een spoedvergadering op het erf van Bigi Boss Anansi. Tegen zeven uur was het een drukte van jewelste op het erf van Bigi Boss. Spinnen die elkaar in geen tijden hadden gezien ontmoetten elkaar weer en luidruchtig werden de laatste nieuwtjes uitgewisseld. Toen er echt geen spin meer op het erf kon, klom Bigi Boss op een tafel. Langzaam werd het stil. ‘Kameraden,’ begon Bigi Boss zijn speech, ‘we zijn hier bij elkaar om een ernstig probleem te bespreken.’ ‘Het bos is niet veilig meer.’ ‘Vanmorgen is het leven van onze neef Anansi én zijn vrouw en kinderen bedreigd. Leden van de Broeders Bende hebben met geweld zijn pick-up gestolen en de hele familie midden | |
[pagina 16]
| |
‘Vanmorgen is het leven van onze neef Anansi én zijn vrouw en kinderen bedreigd.’
| |
[pagina 17]
| |
op straat in de felle zon achtergelaten.’ Verschrikt keken de spinnen elkaar aan. - Een pick-up gestolen! Dat was toch wel erg. Pick-ups waren haast onbetaalbaar. - - En dan nog wel met geweld. Die arme Makoeba en die arme kindertjes. - - Nee, dat kon niet. Er moest wat gebeuren.- - Maar wat? - Van ergens op het erf begon een spin naar voren te dringen. Daar aangekomen klom hij naast Bigi Boss op de tafel. ‘Luister,’ sprak hij, terwijl hij doordringend naar de spinnenmenigte keek, ‘een paar weken geleden kwam ik een vreemd beest tegen.’ ‘Toen ik goed keek zag ik dat het een sprinkhaan was. Hij moest van een vreemde familie zijn, want zijn vleugels waren lichtpaars met witte vlekken.’ - Hoe heet deze plaats? - vroeg hij me. - Dit is Brokopondo. Je bent in Suriname, - antwoordde ik. - Ojé, dan ben ik behoorlijk afgedwaald, - zei hij, - ik moet naar Maracaïbo. Dat ligt in Venezuela. Weet je welke kant dat is? - - O, jawel, - zei ik, - dan moet je naar het noordwesten. Maar rust toch wat uit voor je verder gaat. - En ik nodigde hem uit om een glaasje stroop te drinken. Toen vertelde hij me dat hij met miljoenen andere sprinkhanen was komen overvliegen uit Afrika. Ze waren geland op Trinidad. De mensen daar waren zich doodgeschrokken. De sprinkhanen hadden alle rijst- en groentevelden leeggegeten. Op allerlei manieren hadden de Trinidadianen geprobeerd de sprinkhanen te vernietigen. Het was hen niet gelukt. De sprinkhanen hadden alles gegeten wat ze konden vinden. | |
[pagina 18]
| |
Daarna waren ze vertrokken naar Venezuela. Een vervelende windvlaag had toen deze sprinkhaan laten afdwalen van de rest. Toen hij zijn stroop ophad is hij weer weggegaan. Op zoek naar zijn soortgenoten.’ De spin zweeg. ‘Nou,’ zei Bigi Boss, ‘wat hebben wij met dat verhaal te maken?’ ‘Ik weet het,’ riep een piepklein spinnetje uit de menigte. ‘Wij moeten net als die sprinkhanen met ons allen naar het kamp van de Broeders Bende gaan. We omsingelen het kamp en vallen allemaal tegelijk aan. Tegen zoveel spinnen kan de Broeders Bende nooit op.’ ‘Ja, ja, dat is het.’ Van overal op het erf vielen de spinnen het kleine spinnetje bij. Enthousiast sprong Anansi op de tafel. ‘Laten we direkt gaan. We zullen ze eens een lesje leren.’ De spinnen begonnen naar buiten te stromen. In een lange rij marcheerden ze naar het kamp van de Broeders Bende. Daar aangekomen vormden ze een kring om het kamp. Er waren zoveel spinnen dat de kring wel twintig spinnen dik was. Op een teken van Anansi begonnen ze het kamp binnen te lopen. Van alle kanten kwamen ze. Ze kropen in de tenten, in de hangmatten, onder de dekens. Gillend werden de bendeleden wakker. Ze probeerden de spinnen van zich af te schudden, maar als ze één hadden afgeschud kwamen er weer twee anderen voor in de plaats. Anansi herkende het bendelid dat hem die morgen had overvallen. | |
[pagina 19]
| |
Hij probeerde het kamp uit te rennen, maar omdat de spinnen ook over zijn ogen kropen rende hij tegen een boom aan. Huilend viel hij neer. ‘Hou op, hou op,’ snikte hij, ‘ik geef me over.’ Anansi trok hem aan zijn kraag omhoog. ‘In naam van Suriname. Geef op mijn pick-up,’ schreeuwde hij.
‘Hou op, hou op. Ik geef me over.’
| |
[pagina 20]
| |
Het bendelid kroop overeind. De spinnen sprongen van hem af en gingen om hem heen staan. De man wrong in zijn handen van angst. ‘De banden,’ stotterde hij, ‘ze zijn geboord.’ Met zijn hoofd wees hij in de richting van de pick-up. Tot grote woede van Anansi waren de banden inderdaad geboord. Toen zag hij naast de pick-up een tweemotorig propellervliegtuig staan. ‘Wat is daarmee aan de hand? Doet dat toestel het?’ snauwde hij boos tegen het bendelid. ‘Ja, ja,’ de man knikte ijverig. ‘Af en toe vliegen we ermee over Paramaribo om poolshoogte te nemen.’ ‘Zo zo.’ Anansi bewoog nadenkend zijn kop op en neer. ‘Ik denk dat het nu dan weer tijd is om daar poolshoogte te gaan nemen.’ ‘Makoeba, kinderen, groeten jullie iedereen. We gaan weg! Met het vliegtuig!’ De man, die allang blij was dat er geen spinnen meer op hem kropen, liep snel naar het vliegtuig. Hij hield het portier open voor de familie Anansi. ‘Meneer Anansi,’ zei hij beleefd, ‘er is wel een klein probleem. Ik durf niet te landen, want dan wordt ik direkt opgepakt. U zult uit het vliegtuig moeten springen.’ Anansi klopte hem joviaal op de schouder. ‘Maak je geen zorgen beste man. Dat is voor een spin geen probleem.’ Makoeba en de kinderen zwaaiden nog voor een laatste keer naar de andere spinnen. Toen werd het portier gesloten en ze stegen op. Met het vliegtuig ging het heel snel. Nog geen half uur later zagen ze de lichten van Paramaribo. | |
[pagina 21]
| |
Achter elkaar gleden de spinnen langs het draad naar beneden.
‘We zijn straks bij het vliegveld Zorg en Hoop,’ zei het bendelid. ‘Maken jullie je gereed. Ik zal heel laag overvliegen, zodat jullie er gemakkelijk uit kunnen springen.’ Het vliegtuig begon te dalen. Anansi gooide een spinnekoord uit het raam. Achter elkaar gleden de spinnen langs het draad naar beneden. Met een plof kwamen ze op de grond terecht. Het vliegtuig steeg weer en | |
[pagina 22]
| |
verdween in de lucht. Anansi omhelsde Makoeba. Hij omhelsde de kinderen. ‘We hebben het gemaakt,’ riep hij. ‘Paramaribo, here we are!Ga naar voetnoot*’ |