Mathias:
Ik ben geboren op Witagron, een dorp in het binnenland van Suriname aan de Coppenamerivier. Er loopt een weg langs ons dorp. Mensen die naar Avanavero, Raleighvallen of Apoera gaan, komen langs ons dorp. Mijn moeder was een sterke Marronvrouw die geen moeite had met het baren van kinderen; ik was haar vijfde. Haar borsten waren lang en uitgerekt, maar hadden genoeg melk om mij te voeden tot de volgende mijn plek op haar rug zou overnemen. Ze sleepte mij en de andere kleintjes mee naar haar kostgrond, waar ze cassave, bananen en napi plantte, totdat we groot genoeg waren om naar school te gaan.
Sabanadia:
Ik genoot van het bos dat groeide op de zanderige, hier en daar rotsachtige bodem van de savanne waar wij leefden. Overal om mij heen kon ik lekkernijen vinden. Mijn moeder wees me op malse blaadjes, sappige vruchtjes en knapperige nootjes wanneer we onze tochtjes maakten. Er stroomden talloze kreekjes door ons gebied. Het water was donkerbruin en koel, heerlijk om te drinken en om in te zwemmen. We deelden ons gebied met ontelbare andere wezens. Ik hield het meest van de gingamakka, het stekelvarken. We zagen hem regelmatig, omdat hij op zoek was naar hetzelfde voedsel als wij. Als we te dichtbij kwamen, rolde hij in elkaar tot een ronde bol. Ik hupte achter felgekleurde vlinders aan en luisterde naar het geschetter van de papegaaien. 's Middags lagen we in de schaduw tot de zon begon te kleuren en de nacht de dag verjoeg, altijd veel te vlug. Voordat ik het wist was het donker om ons heen. Op weg naar onze slaapplek schrok ik van de grote uilenogen, die mij vanuit holle bomen aanstaarden.
Mathias:
De juf sloeg me. Ik weet niet waarom. Eerst sloeg ze mij met haar vlakke hand tegen mijn hoofd. Haar gezicht stond boos en ze sprak luid. Ik weet niet wat ze zei. Ze sprak een taal die ik niet verstond. Het Kwinti is mijn moedertaal. Later sloeg ze me met een lat. Ik moest mijn hand ophouden. Haar gezicht stond nog steeds boos, maar ze schreeuwde niet meer. Ze telde: ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.’ Zo heb ik leren tellen in het Nederlands. Toen mijn broertje thuis eruit flapte dat de juf mij sloeg en ze gezien had hoe rood mijn