Door de tralies ziet Joy haar vader staan. Hij legt zijn vinger op zijn lippen. De rovers hebben niet door dat er een vreemde op het erf is. Hun wachter is nergens te zien. Papa Arthur probeert de deur open te krijgen, maar die is op slot.
‘We moeten onze wachter hiernaartoe zien te lokken’, zegt oom Clemens.
‘Dok jij voorlopig, Arthur. Als hij hiernaartoe komt, overval je hem. De sleutel is in zijn broekzak.’
Papa Arthur verdwijnt in het bos, maar blijft het huisje in de gaten houden. Na een poosje loopt iemand langs. Wat een geluk! Het is dezelfde vrouw van die middag.
‘Mevrouw’, roept Joy. ‘Mijn tante moet plassen. Kunt u alstublieft de wachter roepen.’
De vrouw komt bij de tralies staan.
‘Ik doe het bijna in mijn broek’, zegt tante Roos half huilend.
‘Ik moet ook’, kermt Michael.
Oom Clemens kan bijna zijn lachen niet inhouden. ‘Ja, ik ook.’
De vrouw kijkt een beetje bedenkelijk, maar zegt toch: ‘Mi sa kari Boyke.’
‘De wachter heet dus Boyke’, denkt Joy.
Even later komt Boyke inderdaad een beetje waggelend aangelopen.
‘Die heeft behoorlijk wat op’, zegt oom Clemens.
‘Wie moet gaan?’, vraagt Boyke met dubbele tong.
‘Ik’, roept tante Roos.
Boyke frunnikt wat met de sleutel en doet dan de deur open. Als oom Clemens en Michael ook naar voren dringen, blijkt hij toch niet helemaal bezopen te zijn. Hij richt zijn pistool op hen en roept.