duikt direct het donkere water in.
S: Boy, yu no e wakti mi srefi-srefi, yongu.
K: Wat? Moet ik je handje vasthouden en je het trapje af helpen gaan?
V: Sjano schiet in de lach en springt in het water. Tjoebeloem. In de verte roept de moeder van Kimo.
M: Jongens niet te ver gaan. We ontbijten over een uur. Als ik roep, moeten jullie meteen komen hoor.
V: De jongens zwaaien naar haar en zwemmen weg. Een eindje verder houden ze watertrappelend stil onder een overhangende boom.
S: Kimoooo, booooy, ay, we hebben lang gewacht hierop. Nu kunnen we eindelijk chillen.
K: Ey, no taki! A watra switi gevaarlijk.
V: Plotseling horen de jongens geritsel in het bos naast de kreek. Kritssjj.
S: Wat is dat? Hoorde je dat?
K: Ja, ik hoorde het ook. Durf je te gaan kijken?
V: Kimo houdt wel van avontuur. Sjano ook, maar hij leest er liever over in een boek. Hij zou liever terug zwemmen naar de pier, maar dan zal Kimo hem de rest van zijn leven plagen dat hij een bobojantje is?
S: Wel... je moeder zei...
K: Wat! Ga je echt naar mijn moeder luisteren? Ben je vijf jaar oud?
S: No man. Maar gaat ze niet boos worden op ons?
K: Ach, we zijn terug voor ze iets doorheeft.
V: Kritssjj, klinkt het voor een tweede keer. Kimo zwemt naar de bosjes waar het geluid vandaan komt en klimt aan de kant.
K: Daar is het weer. Kom snel!
S: Kimo... wacht nò! Ik kom eraan.
V: De jongens kruipen tussen de struiken aan de waterkant, en turen het bos in.
S: Het geluid kwam van daar!
K: Ay, er is iemand daar. Kijk goed! Zie je hem? Heel in de verte.
V: Sjano houdt zijn hand boven zijn ogen en tuurt tussen de bomen door in de verte. De jongens praten fluisterend met elkaar.
S: Ik zie iemand ja. Er is een man daar. Hij heeft een schop in zijn hand. Wat doet hij?
K: Hij graaft daar. Dat maakt dat kritssjj-geluid.
S: Hij heeft iets daar begraven. Kijk, hij maakt een gat dicht met zand. Hij stampt