hem gaat helpen, kan hij vaker geld en spullen sturen’, zei ze tegen An Si.
‘Als hij weg gaat, is er niemand om het zware werk te doen op het veld en om het huis?’, merkte An Si met verstikte stem op.
‘Het gaat niet lang duren’, zei A Chung Ko. ‘Zodra ik het geld bij elkaar heb, laat ik jullie halen.’
Na een week meldde A Chung Ko zich aan op de plaats van vertrek.
Er wachtten nog zes mannen en twee vrouwen op de verzamelplaats. Het was laat in de middag toen de boodschapper van Hok Fen aan kwam gereden in een rammelende vrachtwagen. Er zaten al een paar mensen in de bak.
Toen A Chung Ko in de bak klom, herkende hij Tsoi Lan van de familie Chin.
Ze was zijn nicht, want de Chins en de Huangs, waar A Chung Ko van afstamde, waren bloedverwanten.
De vrachtwagen zou ze naar Shenzhen brengen, een stad aan zee. Van daaruit zouden ze met de boot naar Hong Kong gaan. Ze moesten niet te veel vragen en gewoon doen wat hen werd gezegd.
De zon was allang onder, toen ze bij de haven van Shenzhen aankwamen.
De silhouetten van slanke Chinese jonks dansten op het water; hun zeilen opgerold aan de masten. Maar er waren ook grote stoomschepen, die rond de wereld voeren met enorme ladingen vracht.
Ze moesten uitstappen. De man van Hok Fen loodste ze langs een hefboom en een bewakingshuisje naar een afgebakend deel van de steigers.
‘Vlug, vlug’, wenkte hij, terwijl de bewaker de andere kant opkeek.
Overal op de kade lagen balen vracht en kisten op elkaar gestapeld. Vanachter één van de ladingen dook plotseling een man in sjouwerskleren op.
‘Hier’, riep hij zachtjes. De man van Hok Fen haastte zich met zijn groepje naar hem toe. ‘Hij gaat jullie verder brengen’, zei hij tegen A Chung Ko en de anderen. Het volgende moment was hij verdwenen in het donker.
De sjouwer bracht ze naar één van de grotere vrachtschepen. Ze moesten zich haasten over een wiebelende loopplank, renden langs de reling naar een opening