Lezen doet je goed. Leerjaar 8b
(2023)–Ismene Krishnadath–
[pagina 86]
| |
Het onbekende AfrikaDaar staan we dan, op de Tafelberg. We kijken uit over Kaapstad en de aangrenzende Tafelbaai in de Atlantische Oceaan. Kaapstad ligt in Zuid-Afrika, het zuidelijkste land van het werelddeel Afrika. Wie had ooit gedacht dat ik hier terecht zou komen? Surinamers gaan meestal op vakantie naar Miami, Belém of Nederland. Afrika is voor de meesten van ons een ver-van-mijn-bed-show. Toen ik op school vertelde dat ik naar Zuid-Afrika zou gaan, waren mijn vriendjes erg verbaasd.
‘Wat ga je daar doen, Hasan?’
‘Zijn er daar niet alleen maar arme mensen die honger lijden?’ | |
[pagina 87]
| |
‘Ga je niet verdwalen in de jungle daar?’
Net alsof we hier geen jungle hebben en bij ons op school zitten óók kinderen die zonder dat ze hebben gegeten naar school komen. Ze mogen in de pauze een broodje halen op kantoor. Aan de andere kant waren er ook kinderen die het geweldig vonden dat ik zo'n reis zou maken.
‘Misschien zie je Nelson Mandela’, zei Rudhra, mijn beste vriend.
Toen ik aan mama vroeg of we Nelson Mandela zouden zien, zei ze dat het niet mogelijk was hem persoonlijk te ontmoeten. We zouden wel naar het eiland gaan waar hij een groot deel van zijn leven gevangen heeft gezeten, voordat hij president van Zuid-Afrika werd. Dat we naar Kaapstad zijn gegaan, komt door mama. Ze is lid van de Surinaamse Schrijversgroep '77. De organisatie is uitgenodigd door een Zuid-Afrikaanse groep van schrijvers om deel te nemen aan een festival dat ze ‘Woordfees’ noemen. Er mochten ook toeristen mee. Dus had mama mij en mijn broer Hamid meegenomen. Ik ben twaalf en Hamid is zestien jaar oud. We zijn de jongsten van de groep, die uit dertig mensen bestaat.
Het was een lange reis. Eerst acht en een half uur vliegen naar Amsterdam en toen nog eens twaalf uur naar Kaapstad. We werden opgewacht door een paar mensen van het Woordfees. Ze brachten ons naar een hotel in het hartje van de stad. Kaapstad ziet er leuk uit; met mooie straten en gebouwen. Het is heel anders dan ik me Afrika had voorgesteld. | |
TafelbergDe opening van het Woordfees is op de tweede dag van ons verblijf in Kaapstad, maar pas 's avonds. Overdag gaan we naar de Tafelberg. Je gaat er met een kabelbaan naartoe. Aan een kabel hangt een cabine waar meer dan vijftig mensen in kunnen. Terwijl de cabine omhoog gaat, draait hij rond en kan je de hele omgeving bekijken.
‘Wauw’, zegt Hamid als hij de grijze bergwanden ziet, die loodrecht omhoog | |
[pagina 88]
| |
gaan. Ik kijk ook mijn ogen uit. De Tafelberg zelf is een plateau, dat op een enorme hoogte ligt. Je kan er uitgebreid wandelen. Er is een klein winkelcentrum, met souvenirwinkeltjes en een restaurant. Mama koopt truien met lange mouwen voor ons, want in vergelijking met het aangename zomerweer in de stad beneden, is het koud op de berg. De trui heeft een embleem van de Tafelberg. Ik heb dus gelijk een aandenken aan ons bezoek. Hamid stelt voor een wandeling te maken. Thulani, een Zuid-Afrikaanse jongen van een jaar of 17, komt met ons mee. Als we dicht bij de rand van de vlakte komen, zien we naast ons in de lucht een vogel vliegen. Of liever gezegd ‘hangen’, want terwijl het beest zijn vleugels beweegt, blijft hij op dezelfde plek.
‘Kijk zo grappig’, roep ik. De vogel is hoog in de lucht en toch is hij zo dichtbij.
Thulani waarschuwt ons om niet dichter bij de rand te gaan. De wandelpaden zijn kronkelig en gaan omhoog en omlaag.
Hamid vraagt: ‘Kan ik ook bergklimmen?’
Thulani antwoordt: ‘Dat kan ook.’
Hij wijst hem een steil stukje waar hij langs de berg kan klimmen. Hij geeft hem een touw dat hij moet vastmaken aan een rotspunt. Maar mama komt zeggen dat hij moet ophouden. Ze vindt het veel te eng. De meeste schrijvers die zijn meegekomen zijn erg onder de indruk van de Tafelberg. Het weidse uitzicht met Kaapstad en de blauwe oceaan in de verte is adembenemend. Ook de grillige natuur in dit bergachtige gebied, zo hoog boven de bewoonde wereld, raakt de schrijvers. Veel van hen zoeken een stil plekje om hun gedachten op papier te zetten. Sombra, een Creoolse dichter, zegt dat hij de band met zijn Afrikaanse voorouders voelt. Hij begint spontaan te dichten. Tafrabergi
Eh, eh, mi sabi yu
Mi sabi yu ini Sranan
Ay, someni langa,
someni tinti yari yu e libi ini mi
| |
[pagina 89]
| |
Noyti mi kon na yu tapu
Ma tide, mi de na yu tapu
Sranan - Zuid-Afrika
Afrika - Zuid-Amerika
Tafrabergi,
Ay, mi sabi yu.
Later vertaal ik samen met hem het gedicht. Tafelberg
Hé Tafelberg, ik ken je
Ik kende je al in Suriname
Ja, al heel lang,
tientallen jaren al, was je in me
Ik kon nooit op je komen
Maar vandaag sta ik op je
Suriname - Zuid-Afrika
Afrika - Zuid-Amerika
Tafelberg
Ja, ik ken je.
| |
AfrikaansJe zal wel snappen wat de betekenis is van ‘Woordfees’. Ja, precies, ‘Woordfeest’. In Zuid-Afrika worden veel verschillende talen gesproken, maar Engels en Afrikaans zijn de belangrijkste. In Kaapstad wonen zo'n drie miljoen mensen en ongeveer de helft daarvan spreekt Afrikaans. De taal lijkt erg op het Nederlands. De Nederlanders die in de 17e eeuw Zuid-Afrika hebben gekoloniseerd, hebben de taal daar gebracht. Ik kan de taal met een beetje moeite wel lezen, maar verstaan gaat moeilijk. De Zuid-Afrikanen praten te snel. Ik moet steeds vragen of ze wat langzamer kunnen praten. Toch gaat het steeds beter. Als we de Cloetesville Sekondêre Skool bezoeken, een muloschool, versta ik al een heleboel. En als ik het toch niet begrijp dan zeg ik: ‘Skuus meneer, wat het die meneer gesê?’ Dat betekent ‘Pardon meneer, wat heeft u gezegd?’
De leerlingen van die school zijn trouwens ook verbaasd als ze ons Nederlands | |
[pagina 90]
| |
horen spreken. ‘Hoe kan het dat deze mensen uit een onbekend land op een heel ander continent, een taal spreken die zoveel op ons Afrikaans lijkt’, hoor je ze denken. | |
RobbeneilandDe waterkant van Kaapstad is een gezellige wandelplek. De waterkant is wel tien keer zo groot als onze Waterkant. Kaapstad ligt aan een inham, de Tafelbaai. Vanaf de Tafelberg zie je een uitloper van het land aan één kant van de baai. Dat is Kaap de Goede Hoop. Vroeger, toen het Suezkanaal nog niet was gegraven, moesten alle schepen uit Europa, die naar de landen in Azië gingen, om Afrika varen. Ze maakten dan een stop op Kaap de Goede Hoop. Kaapstad is gesticht door Nederlandse kolonisten, als een verversingspost voor deze schepen. 's Avonds gaan we kreeft eten in een restaurant langs het water.
Ik plaag Hamid. ‘We gaan jou opeten.’
Hamid is 2 juli jarig. Zijn sterrenbeeld is kreeft. In het restaurant eten we echte kreeften. Op elk bord wordt een enorme kreeft gekwakt. Van het restaurant krijgen we schorten om onze kleren niet vuil te maken. Verder een kreeftentang om de scharen te kraken en een kreeftenpen om de pootjes leeg te halen. De rest moet je met je handen doen. Het lukt mij goed. Thuis eten we vaak krab. Dat gaat ongeveer op dezelfde manier.
De volgende dag staat Robbeneiland op het programma. Dat eiland ligt in zee, 14 kilometer verwijderd van Kaapstad. In Zuid-Afrika bestond vroeger iets wat ze ‘Apartheid’ noemden. Blanke mensen hadden in de tijd van Apartheid alles voor het zeggen. Niet-blanken moesten in aparte wijken wonen en naar aparte scholen gaan. Ze mochten alleen met een pasje naar de delen van het land waar de blanken woonden. Je kreeg zo'n pasje bijvoorbeeld als je als schoonmaakster werkte voor een blank gezin. Natuurlijk was er veel verzet tegen dit systeem. De tegenstanders werden gevangen gezet op Robbeneiland. Ontsnappen vandaar is bijna onmogelijk. Het water rond het eiland is ijskoud door de zeestroom vanuit de Zuidpool die erlangs gaat. In de winter daalt het kwik op het eiland tot ver beneden nul graden Celsius. De gevangenen werkten het hele jaar door in een kalkmijn. De beroemdste gevangene was Nelson Mandela. | |
[pagina 91]
| |
Hij heeft 27 jaar doorgebracht op Robbeneiland. Over de hele wereld kwamen er protesten tegen Apartheid. Op het laatst was de druk op het apartheidsregime zo groot dat zij het apartheidssysteem afschaften. Nelson Mandela werd in 1994 de eerste zwarte president van Zuid-Afrika.
De gevangenis op het eiland is nu een druk bezochte toeristenattractie. We gaan er met de boot naartoe. Op het eiland brengt een bus ons naar de gevangenis. De muren zijn dik, grijs en hoog. In de cellen, waar je alleen in kan kijken langs dikke ijzeren tralies, staan een tafeltje en iets wat lijkt op een pispot. Door een smalle gang komen we bij de ijzeren deuren van een sobere slaapzaal. In de zaal staan rijen met britsen. Op elke brits ligt een ruwe deken. Ik word er stil van. | |
De townshipThulani stelt voor een bezoek te brengen aan een township. Een township is een krottenwijk waar de niet-blanken tijdens de apartheidsperiode moesten wonen. Hoewel er officieel geen discriminatie meer is tussen blanken en niet-blanken, bestaan de townships nog steeds. Men probeert wel om de krottenwijken te moderniseren. We gaan met een groep van zeven naar Langa, de township waar Thulani is opgegroeid. Tante Lieve, een vriendin van mama, wil er dolgraag naartoe.
Tante Lieve is een blanke, blonde vrouw van Nederlandse afkomst, die al haar halve leven in Suriname woont. ‘Ik wil zwarte mensen zien’, zegt ze. Ze klaagt dat je in de fancy toeristenwijk van Kaapstad bijna alleen blanken en lichtkleurige mensen ziet. Tante Lieve wil zwarte mensen zien, anders was ze voor niets naar Afrika gekomen. Tante Lieve heeft missionarissen in haar familie. Die werken ergens in Afrika, met echte, zwarte Afrikanen.
Eerst gaan we naar een beter deel van de township, waar één van de Zuid-Afrikaanse schrijfsters woont. Haar zoon is jarig. Het kleine huisje is vol met familie. Er is veel lekker eten en een verjaardagstaart voor de jarige. We zingen vrolijk met de familie mee. ‘Happy birthday, dear Eben, happy birthday to you.’ Daarna gaan we verder de township in. Tante Lieve krijgt haar zin. We zien zwarte mensen bij de kerk, zwarten bij de armoedige souvenirstalletjes, zwarten bij de | |
[pagina 92]
| |
groentemarkt, zwarten op de sportvelden, en zwarte mannen in het kroegje waar Tante Lieve per se naar binnen wil. Ze knoopt een gesprek met de mannen aan. Thulani moet haar zowat uit de kroeg sleuren. Wij kijken grinnikend toe vanuit het kleine busje dat Thulani heeft gehuurd voor deze tour.
Het wordt nog spannender. In het meest krottige deel van Langa, met scheefstaande hutten van restmateriaal, nauwe zandpaden vol plassen en zwerfvuil, wil Thulani ons trakteren op umqumbothi, Afrikaans bier. Het is gebrouwen in een zwartgeblakerde bari. Een dikke vrouw met een vuil schort roert het bier in de bari met haar hand. Thulani overhandigt haar onze lege waterflesjes. Ze dompelt die onder in het vocht. Tante Lieve drinkt haar fles in één keer leeg. De rest durft niet. Mama is niet met ons meegekomen, maar toch durf ik het ook niet aan. Ik besluit mijn fles te bewaren. Als tante Lieve morgen niet ziek of dood is, zal ik een slokje van de umqumbothi nemen.
In de township blijken ook mensen van Indiase afkomst te wonen. We gaan naar een moslimmall. Ze verkopen er fried fish met masala, naast pizza en tandoori chicken. Ik ontdek dat Sombra moslim is. Hamid en ik gaan samen met hem bidden in de Kamer van de Koran. Wanneer we bij de bus staan, om terug te gaan naar het hotel, is tante Lieve nergens te zien. Ik ga haar zoeken, samen met Thulani. We vinden haar tussen de stalletjes met Arabische kleden en kruiderijen in de souk van de mall. Ze heeft tassen vol souvenirtjes bij zich.
‘Ik weet niet wat er nog meer op ons programma staat’, lacht ze, ‘maar voor mij is dit bezoek aan de township het mooiste deel van de reis.’ |
|