Lezen doet je goed. Leerjaar 8b
(2023)–Ismene Krishnadath–
[pagina 32]
| |
PapillonChantal sloeg haar boek dicht. Dat was een spannend verhaal! Het ging over een Fransman die Papillon heette, wat vlinder betekent in het Frans. Zo'n honderd jaar geleden werd hij gestuurd naar een gevangenis in Saint Laurent du Maroni en later naar een strafeiland voor de kust van Kourou. Vanaf de eerste dag dat hij was opgesloten, dacht Papillon alleen maar aan ontsnappen. Het lukte verschillende keren, maar hij werd steeds gepakt. Uiteindelijk, toen hij verbannen werd naar Duivelseiland, ontsnapte hij op een zak met droge kokosnoten.
Chantal vond het verhaal vooral ook interessant, omdat ze de volgende week met haar ouders en één jaar oudere broer op vakantie naar Frans-Guyana zou gaan. Wie weet? Misschien zou ze komen op dezelfde plekken waar Papillon ook was geweest. | |
[pagina 33]
| |
Naar Saint Laurent du MaroniHet was zover. ‘Dag kamer’, zei Chantal, terwijl ze vanuit de deuropening keek naar haar netjes opgemaakte bed. ‘Tot over twee weken.’ Ze wierp nog een laatste blik op haar bureautje, haar posters aan de muur, klerenkast en boekenrekje. Toen maakte ze de deur dicht. Beneden bij de voordeur stond haar koffer. Haar ouders, Dario en Tasha, en haar broer Ivo, hadden hun bagage al in de auto geladen.
‘Kom je Chantal’, riep mama. ‘We moeten gaan.’
De tocht ging over de Wijdenboschbrug naar Commewijne, over de Oost-Westverbinding naar Marowijne. Ze passeerden de afslag naar Moengo en reden door tot het grensplaatsje Albina. Daar zouden ze de Marowijnerivier oversteken. Aan de waterkant en op de rivier was het een drukte van belang. Korjalen met buitenboordmotoren brachten de hele dag mensen van de ene naar de andere oever.
‘Wij gaan met het veer’, zei pa. ‘Helaas past de auto niet in zo'n korjaal.’
Ze lieten hun paspoorten afstempelen bij de douane. Papa Dario reed de auto het veer op en niet lang daarna voeren ze de rivier over. Aan de overkant wachtten dezelfde procedures; weer de douanepapieren laten afstempelen. Papa reed de auto van het veer af. Ze waren in Saint Laurent du Maroni. Het was even zoeken in de smalle straten naar het leuke hotelletje waar mama een overnachting had geboekt. Maar toen ze er eenmaal waren, werden ze vriendelijk welkom geheten door de receptioniste. Het was een Surinaamse dame. Ze legde alles in het Nederlands uit. Buiten was het een talenwirwar. Chantal hoorde mensen Frans spreken, maar ook Sranantongo, en het meest nog patois.
‘Dat patois klinkt als Sranantongo met een Frans accent’, zei ze tegen Ivo.
‘Ik versta er niet veel van’, zei hij. ‘Gelukkig dat zoveel mensen hier ook Sranantongo praten.’ | |
[pagina 34]
| |
Ze wandelden door de straatjes van Saint Laurent, gebruikten een heerlijke awarasoep in een restaurantje en gingen daarna moe terug naar het hotel. De volgende dag zouden ze de belangrijkste toeristische attractie in het stadje bezoeken, de oude gevangenis. Chantal was reuze benieuwd. Ze droomde van Papillon. | |
Het bagnoHet gevangeniscomplex was verborgen achter een verweerde muur van wel vijf meter hoog. Een gids wachtte het gezin op bij de ingang. Hij had een strohoed op zijn hoofd, net als de gevangenen van vroeger. Op zijn T-shirt was een gevangenisnummer gedrukt. Hij vertelde dat het de Fransen maar niet wilde lukken hun kolonie te bemensen. De plantage-economie wilde niet op gang komen. Bovendien had Frankrijk al in 1848 de slavernij afgeschaft, dus plantages onderhouden zou sowieso niet meer lukken. Veel kolonisten waren gestorven aan gele koorts of een andere tropische ziekte. In het moederland ontstond het idee om dan maar het uitschot van hun maatschappij naar deze vreselijke plaats te sturen. Het bagno in Saint Laurent du Maroni werd gebouwd en vanaf 1850 kwamen veroordeelde criminelen en ook tegenstanders van de regering naar Frans-Guyana. Tot 1946 hebben ongeveer 70.000 mensen daar gevangen gezeten.
‘Somber is het hier’, zei pa.
De gevangenis was zo stevig gebouwd dat alle gebouwen na meer dan 150 jaar nog overeind stonden. Je zou er zo weer gevangenen in kunnen opsluiten. ‘Kijk Papillon!’ Ivo wees naar een muur, waar zwart-wit portretten van mannen achter tralies waren opgehangen. Hij had een paar dagen geleden op YouTube naar de film gekeken over de beruchte gevangene.
‘Ach welnee’, zei Chantal. ‘Het is zomaar een gevangene.’ Het gevangeniscomplex bestond uit twee delen. In het eerste deel had je cellen en een plein om te luchten. Ook de administratieve gebouwen van de gevangenis en de keuken stonden daar. Het tweede deel noemde de gids ‘een verschrikking voor wie daar vastzat’. Hij herhaalde een paar keer in het Frans: ‘Terrible, | |
[pagina 35]
| |
terrible.’
Het was van het eerste deel gescheiden door een dikke muur en een zware ijzeren poort. Hier werden gevangenen opgesloten die onhandelbaar waren of opgepakt nadat ze waren ontsnapt. Stil bezichtigde de familie de bunkers en isoleercellen. De bunkers waren lange lage gebouwen. De gevangenen werden daar 's nachts met kettingen aan hun voeten aan elkaar vastgemaakt. Ze sliepen op lage stenen ‘bedden’. In de isoleercellen lagen de mannen vastgemaakt aan een houten plank. De gids vroeg of iemand even de plank wilde uitproberen. Ivo ging erop liggen, maar stond snel weer op.
‘Ho, nee’, zei hij. ‘Niets voor mij.’
Ze bekeken de cellen waar de terdoodveroordeelden hun lot afwachtten. In de muur was graffiti gekrast. ‘Adieu mama’, lazen ze. Aan het eind was er een lege plek, met alleen een betonnen vloer. ‘Hier stond de guillotine’, vertelde de gids. ‘De gevangenen waren verplicht de executies bij te wonen. Als afschrikmiddel.’ ‘Brrr, het moet hier een hel zijn geweest’, griezelde ma. ‘In die film was Duivelseiland nog verschrikkelijker’, zei Ivo. ‘Daar gaan we overmorgen naartoe’, zei Pa. ‘Hé, daar zat Papillon!’, riep Chantal. Ze waren gekomen bij één van de laatste cellen. Er was een P op de deur gekrast. | |
Op weg naar de DuivelseilandenNa een ontbijt met croissantjes, stokbrood en verschillende Franse kazen laadde de familie hun bagage in de auto. Hun volgende stop was Kourou. Internationaal staat Kourou bekend om zijn raketbasis waar vanaf 1968 Europese satellieten de ruimte in worden gelanceerd.
‘Weten jullie dat de Europeanen er ook over gedacht hebben de lanceerbasis in Coronie te bouwen’, vroeg ma aan Chantal en Ivo.
‘Tussen de kokospalmen?’, reageerde Ivo ongelovig. | |
[pagina 36]
| |
‘Misschien had ik dan astronaute kunnen worden’, zei Chantal.
‘Je weet maar nooit’, lachte pa. ‘Als je een droom hebt, moet je erachter aan gaan. Net als die Papillon. Die bleef maar dromen over vrijheid en tenslotte ging hij ook als vrij man terug naar Frankrijk.’
Ze gingen naar het strand van Kourou. Van daaruit konden ze de Duivelseilanden zien. Pa ging met Ivo kaartjes kopen voor een dagtour naar de eilanden. Aan de drukte bij het loket was te merken dat deze toeristische trekpleister veel bekendheid geniet.
Vanuit de zeilhaven in de monding van de Kourourivier vertrokken ze met een catamaran, een breed tweedelig schip, waar aardig wat passagiers op mee konden. Aan boord vertelde de gids hoe de eilanden aan hun namen zijn gekomen. De drie eilanden die vroeger Eripice, Cauvery en Duyuels heetten, vormen samen een driehoek. Ze liggen op een flinke steenworp afstand van elkaar. Heel vroeg in de koloniale geschiedenis, in 1552, werd de schriknaam Duivelseilanden voor het eerst gebruikt, vanwege de woeste golven en haaien in de omgeving. Je kon liever niet in het water vallen, want dan werd je zo verslonden door de hongerige monstervissen. Later kregen de eilanden een vriendelijker naam: L'Îles du Salut. Salut kan in het Frans ‘hallo’ betekenen, maar ook ‘redding’. Alleen het kleinste eiland bleef de naam Duivelseiland - L'Île du Diable - behouden. Het grootste heette L'Île Royale, wat koninklijk eiland betekent, en het middelgrote L'Île Saint-Joseph, naar de heilige Sint Jozef. L'Île Royale ligt op ongeveer elf kilometer afstand van de kust. Met de catamaran was het bijna een uur varen. Halverwege verminderde de stuurman de snelheid.
‘Kijk!’
Chantal en Ivo en andere passagiers keken in de richting die de man wees. Een groep dolfijnen haalde capriolen uit op het water. Ze sprongen hoog op en lieten hun schetterend geluid horen. Na hun show doken ze onder water naar een plek verderop.
‘Waar blijven de haaien?’, vroeg Ivo grappend aan Chantal. | |
[pagina 37]
| |
Hoe dichter ze bij de bestemming kwamen, hoe ruwer de zee werd. De twee smalle rompen van de catamaran sneden als messen door de golven. Toch werd de boot door een metershoge golf de lucht in gesmeten. De kinderen, die zich goed vasthielden aan hun stoelen, gilden het uit van de pret. Twee dames die lagen te zonnen, kregen een koude douche. Toen de boot weer recht lag, begonnen de passagiers spontaan te klappen voor de stuurman. | |
L'Île RoyaleIvo en Chantal waren een beetje teleurgesteld, want de catamaran ging alleen naar L'Île Royale. Daar woonde vroeger de directeur. Misschien had hij zich de koning van de eilanden gevoeld en waren de gevangenen zijn onderdanen. Het strafleven was op L'Île Royale ook nogal ‘mild’ vergeleken met dat op het vasteland. De veroordeelden kregen licht werk om te verrichten op de werkplaatsen.
De vele palmbomen op de eilanden gaven in de eerste instantie een paradijselijke aanblik. Maar de zeewind, die een beetje zout proefde, waaide onafgebroken in Chantals gezicht. De zwarte granietrotsen aan de kust benadrukten het ontoegankelijke karakter van de eilanden, al hadden de continu beukende golven ze glad en afgerond gemaakt. Wie op de Duivelseilanden terechtkwam, bleef er in principe tot het eind van zijn leven. De kans om te ontsnappen was nihil. Wie stierf, werd niet begraven, maar in zee voor de haaien gegooid.
Ze mochten vrij rondlopen op het eiland. De vroegere directeurswoning was tot een museum gemaakt en de oude stenen trappen leidden hen naar de top van het eiland. Daar was het voormalige officiersgebouw tot restaurant en hotel ingericht. Verder stond er nog een kerk, een hospitaal, woningen van de bewakers en natuurlijk de gevangenissen.
Opvallend waren de dieren; agouti's of boskonijnen liepen ze voor de voeten, het luidruchtige gekrijs van apen begeleidde hen op de wandelpaden. De dieren waren gewend geraakt aan de vele toeristen waarmee ze hun leefgebied moesten delen. | |
[pagina 38]
| |
Beroemde gevangenenOp L'Île Royale stond ook een informatiehoekje. Daar las Chantal dat de behandeling op de overige twee eilanden allesbehalve humaan was. Chantal kwam ook te weten dat er vooral politieke gevangenen terechtkwamen in de isoleercellen van L'Île Saint-Joseph. In die kleine erbarmelijke cellen konden ze alleen half-gebogen staan of liggen op de vloer. Er was bed noch stoel en het was verboden om te communiceren en te roken. De bewakers hielden alles scherp in het oog door op het traliewerk boven de cellen te lopen. Op het kleinste eiland werden gevangenen gewoon achtergelaten zonder een dak boven het hoofd. De schuimende zee en de haaien zorgden samen voor de bewaking.
Vanuit het restaurant had Chantal een prachtig uitzicht op L'Île du Diable. De meest gevreesde politieke gevangene die daar had gezeten was Alfred Dreyfus, een hoge Franse militaire officier van Joods-Duitse afkomst. Hij werd ervan beschuldigd militaire geheimen naar de Duitse ambassade te hebben doorgestuurd. Daarvoor kreeg hij in 1894 levenslang op Duivelseiland. Na vijf jaren werd zijn case heropend. Dreyfus bleek onschuldig te zijn. Terwijl Chantal verdiept was in het verhaal, kwam papa haar roepen om naar het restaurant te gaan. Ze hadden daar heerlijke grote garnalen, klaargemaakt in een pittige saus. Onder het eten zei Ivo dat hij had gelezen dat Papillon helemaal niet had bestaan. De schrijver van het boek over Papillon, Henri Charrière, had zelf wel in het bagno van Saint Laurent gezeten, maar was nooit op Duivelseiland geweest! De verhalen over het eiland had hij van zijn medegevangenen gehoord.
‘In ieder geval is Charrière steenrijk geworden van zijn boek’, zei papa. ‘Het verhaal is twee keer verfilmd’, voegde mama toe.
‘En Frans-Guyana vaart er ook wel bij’, ging papa door. ‘Het verhaal over Papillon trekt elk jaar tienduizenden toeristen naar Frans-Guyana.’
‘Het verleden hier is belangrijk’, zei Chantal, ‘maar ook de toekomst met de raketbasis van Kourou.’
‘Daar gaan we morgen een kijkje nemen,’ zei papa. |
|