Lezen doet je goed. Leerjaar 8b
(2023)–Ismene Krishnadath–
[pagina 5]
| |
Dag 1Het grootste deel van de groep die de trip naar de Kasikasima zou maken was er al om acht uur 's morgens. Oom Jim, tante Yvonne, neef Roger, nicht Sabine, broer Stanley en natuurlijk ikzelf, Sylvia en onze gids Bob. Om kwart voor negen renden de drie ontbrekende reizigers, vakantiegangers uit Nederland, het luchthavengebouw binnen: Nancy, Alan en de vader van Nancy. Klokslag negen uur vertrokken we van vliegveld Zorg en Hoop. Een klein, tweemotorig vliegtuig vloog ons naar Palumeu, een dorp aan de Palumeurivier.
Eenmaal in de lucht, zagen we onder ons de Surinamerivier, de Afobakadam en veel, véél bos voorbijgaan. Boven de Afobakadam begon Sabine te zingen en wij zongen mee: ‘Wij zitten in de lucht, daarboven in de lucht. We zitten zo gezellig in de | |
[pagina 6]
| |
vliegmachine. En niemand kan ons zien. We hebben pret voor tien. Leve de vliegmachiiiiiien. Leve de vliegmachiiiiiiien.’
Na een poosje vroeg de piloot of we geen ander liedje kenden. We zouden net beginnen met ‘Schoon Suriname, het land van mijn dromen..’, toen het ‘grasvliegveld’ van Palumeu in zicht kwam. In Palumeu voelden we ons toeristen in eigen land. Maar we moesten wel onze bagage zelf naar de lodges dragen. 's Avonds aten we kapoewavlees, klaargemaakt door Bob. Het smaakte bijzonder goed. Tante Yvonne vroeg het recept. ‘Kapoewavlees inwrijven met gekneusde anesiwiwiri’, zei Bob, ‘dan het vlees een tijdje met rust laten om het kruid te laten intrekken. Daarna wordt het vlees samen met citroengras gestoofd. Klaar is kees.’
Ik vroeg me af waar de uien, knoflook en bouillonblok bleven. Maar misschien horen die dingen er geruisloos bij. In Palumeu hebben we op gewone bedden geslapen. Bob zei: ‘Slapen jullie extra lekker, want vanaf morgen worden jullie hangmatten, je bed en matras voor vier dagen.’ | |
Dag 2Kennismaking met mens en milieu; daar begonnen we vandaag mee. In het dorp Palumeu wonen Trio's en Wayana. Eerst brachten we een beleefdheidsbezoek aan het dorpshoofd. Na het bezoek vertrokken we in een kanawa richting Kasikasima. ‘Kanawa’ betekent boot in de Triotaal. Om de kanawa te bedienen, gingen twee mannen van het dorp mee. Een motorist en een kulaman. Mopo, een Wayana, was de kulaman. Een kulaman zit vooraan in de boot en geeft de vaarroute aan. De motorist heette Yaka. We hebben niet kunnen ontdekken of Yaka een Trio of Wayana was. We durfden het niet aan hem te vragen. Hij heeft de hele dag niets gezegd.
Niet alleen wij en onze bagage, maar ook proviand voor vier dagen ging mee, onder andere broodjes, die goed in plastic zakken waren verpakt. We maakten een zwemstop bij de Weyosula. Daar beleefden we ons eerste avontuur. Nancy vroeg aan Alan, die voor het eerst in Suriname was, of hij mee het water inging. | |
[pagina 7]
| |
Bob zei: ‘Niet zonder zwemvest het water in, en daar stroomt het water snel.’ Hij wees naar een plek in de rivier. ‘Jullie mogen daar niet gaan.’ Ze zwommen toch te ver en werden door de sterke stroom meegevoerd. Paniek aan de oever. Gelukkig was er na de bocht een rots, waar het water rustiger was. De vader van Nancy gaf beiden op hun kop. ‘Wat moet ik tegen je ouders zeggen, als je een ongeluk krijgt’, zei hij tegen Alan.
Later vertelde Nancy dat ze tegen Alan schreeuwde: ‘Rugzwemmen met je voeten vooruit. Hoofd oprichten en met je armen sturen.’ Zo zijn ze bij de rots gekomen. Mopo en Yaka stonden te kijken naar het tafereel en dachten: ‘Wat staat ons te wachten met deze stadsmensen.’
Na het avontuur gingen we met zijn allen pootjebaden. Bob, die steeds zijn pet op had, deed hem af en maakte zijn hoofd nat, want het was warm. Toen zagen we dat Bob kaal was. Oom Jim zei grappend: ‘Bob geeft zijn plantjes water.’ Zonder al te veel stress bereikten we onze eerste overnachtingsplaats, Mopo Kampu, de kostgrond van onze kulaman. Mopo had daar een huisje gebouwd voor zijn gezin. Ook stonden er een stuk of vier hutten. Twee hutten hebben we gebruikt om te slapen. Achter elke slaaphut maakte Mopo een diep gat, dat als latrine gebruikt werd. Verder diende één hut als keuken en de vierde als eet- en vergaderhut.
Bob waarschuwde ons: ‘Er zijn veel patataloso's en sika's hier. Insmeren met insect repellent is broodnodig.’
's Avonds kwamen we voor een verrassing te staan. Alle broodjes waren beschimmeld. De in plastic verpakte broodjes hadden te lang in de zon gelegen. Maar Mopo bracht uitkomst. Hij ving samen met Yaka vier pirens en Bob maakte peprewatra met de vissen. We kregen cassavebrood bij de lekkere soep. Dit was onze eerste hangmatavond. Ondanks de insect repellent had iedereen overal jeuk. We waren vergeten ons weer in te smeren na het baden. | |
[pagina 8]
| |
Dag 3's Morgens maakte Stanley iedereen wakker door uit volle borst ‘Goedemorgen Tapanahony’, te roepen. ‘We zitten aan de Palumeurivier’, zei Sabine grinnikend tegen Roger. Later hoorden we dat Mopo heel vroeg in zijn cassaveveld zat te loeren op een konijn. Mopo had net het konijn in het vizier, toen hij de luide ochtendgroet van Stanley hoorde. Mopo schrok, konijn schrok, konijn foetsie, ons middageten ook foetsie. Gelukkig kon Mopo de humor ervan inzien en vertelde hij het verhaal lachend aan Bob. Zo kwamen we te weten wat de gevolgen waren van de uitbundige ochtendgroet.
Na het ontbijt vertrokken we naar onze bestemming, de Sawanibotosula. Maar eerst moesten we de hobbel van de Tronbakasula nemen, ongeveer anderhalf uur varen vanaf Mopo Kampu. Bij de Tronbakasula werd de boot uitgeladen. Alle bagage werd over land gedragen naar de andere kant, waar een andere boot lag te wachten. De oever was steil. Sommige vrachtstukken, zoals de koelbox en de zak met rijst, waren behoorlijk zwaar. Roger gleed uit en hij raakte de helft van de eieren kwijt. Maar verder viel de schade mee. Onze kleding was flink met modder besmeurd, want niet alleen Roger was uitgegleden. Na nog een uur varen, kwamen we aan bij de Sawanibotosula, ons basiskamp.
Onze slaapplek bij deze sula bestond uit zes palen die met elkaar verbonden waren en waarover een tarpaulin zeil was getrokken als dakbedekking. Daaronder konden negen personen hun hangmat vastmaken, hutjemutje naast elkaar, dat wel. Behalve de grote tent waren er nog drie tentjes. Eén was gereserveerd voor Bob, Mopo en Yaka, één voor het koken en één voor het eten met elkaar. Vlak bij ons kamp was een zandstrand, een deel van de Palumeurivier dat droog komt te liggen in de droge tijd. Op de rotsen van de sula groeide een soort plant ‘kumalu nyanyan’. Kumalu is een vissoort, die dol is op de kleine wormpjes die tussen de bladeren van de kumalu nyanyan leven. | |
Dag 4Deze dag was D-Day. We gingen naar de top van de berg lopen. Om kwart voor negen vertrokken we uit het basiskamp. We kregen van Bob elk een flesje water. | |
[pagina 9]
| |
Iedereen nam extra water mee, want de halve liter die Bob ons gaf, vonden we niet voldoende. Yaka kapte snel een paar wandelstokken voor ons uit struiken in de buurt. Nog steeds had niemand van ons Yaka horen praten. Het verhaal gaat dat als Inheemsen boos zijn, ze geen woord zeggen. Ze zwijgen dan als het graf. Zou Yaka boos zijn? Maar op wie dan? En waarom? De eerste stappen uit het kamp voerden ons al richting hemel. De oever was hoog. Eerst moesten we de voorlopers van de Kasikasima ‘veroveren’. Wat was het warm!
‘Toeristen zien er soms gek uit’, zeiden oom Jim en tante Yvonne tegelijk.
‘Ik heb het extra warm omdat ik van Bob een “mouw met lange hemden” moest aantrekken’, klaagde Yvonne. We keken elkaar aan, maar niemand zei wat. Het hemd met lange mouwen moesten we in onze lange broek stoppen en de broekspijpen in de sokken. Iedereen droeg iets op het hoofd: pet, hoed of hoofddoek. Er hing een walm van insect repellent om ons heen. We waren zo opgetuigd, omdat we beschermd moesten zijn tegen mieren en bofru loso's. We kropen onder omgevallen bomen door, klauterden over en langs grote rotsen. Voordat we met de echte klim begonnen, liep Mopo naar een boom en zette zijn geweer tegen de stam.
‘Dit is voor ons een heilige berg. We mogen hier niet jagen. We moeten geweren achterlaten bij het begin van de berg’, legde hij ons uit.
Geen enkel beest liet zich horen of zien. We maakten te veel lawaai. ‘Pas op die boom! Niet daar lopen! De kleinere rots moet je nemen! Kijk, hier zijn pingomira's voorbij gelopen, de grond is kaal!’, riepen we tegen elkaar. Een kakofonie middenin het bos.
De vader van Nancy en Nancy hebben het niet gehaald. Halverwege keerden ze terug. De vader had last van zijn knieën en spieren. Yaka liep met ze terug. Later in het kamp vertelden ze dat ze rotshaantjes gezien hadden; feloranje vogeltjes met een kuif, die meestal in de buurt van rotsen gezien worden. Ze zijn prachtig, je ziet ze vaak op reclameposters voor vakantieoorden in het zuiden van Suriname. | |
[pagina 10]
| |
Bij een plateautje op 700 meter hoogte hield de beklimming op. De top, pure rots, lag 15 meter hoger. Op het plateau zagen we allerlei orchideeën en bromelia's. De rots voelde heet aan. Met een beetje aanpassen, vond iedereen een plekje in de schaduw. Er waaide een aangename bries. We gingen iets eten. De zak met gekookte eieren ging open. O, oo. Degene die de eieren in de rugzak had, was kennelijk te vroeg overeind gekomen, toen hij onder een boomstam doorkroop. De schaal van de meeste eieren was kapot, de rest was vermorzeld; niet meer te eten.
De weg terug was nog gevaarlijker. Soms gleden we omlaag van stammetje naar stammetje. Gelukkig dat de stammetjes er waren. Mopo haalde zijn geweer op. We hadden in totaal 20 km afgelegd - 10 heen, 10 terug - over geaccidenteerd terrein. We gingen vroeg naar bed. We waren doodmoe. | |
Dag 5Tegen de ochtend, het was nog donker, riep ik: ‘Oom Jim, oom Jim, wordt wakker. Heb je een flashlight? Stanley, Stanley, wordt wakker. Heb je een flashlight?’ Niemand gaf antwoord. Ik riep weer: ‘Help, iets kruipt onder mijn hangmat.’ Toen iedereen wakker was en ik vertelde dat ik iets voelde kruipen onder mijn billen, zei Stanley: ‘Een aboma, een kaaiman!’ Tante Yvonne zei: ‘Niks aboma. Je billen schuurden tegen de grond.’ We zaten na het ontbijt na te praten over de tocht, toen we plotseling een stem hoorden.
‘Kunt u me zeggen hoe laat het is? Mijn horloge is stil blijven staan. Ik ben onderwijzer van de school in Tepu. Ik ben familie in Brazilië gaan bezoeken.’ Op de hoge oever stond een volledig geklede meneer. Alleen de stropdas ontbrak. Wij zaten in korte broek en badpak tegen hem aan te kijken. Achter hem stond zijn reisgenoot met een 25pk buitenboordmotor op zijn schouder.
Nadat we hem verteld hadden hoe laat het was, gingen we met zijn allen kijken hoe het gezelschap van ‘meester’ de kanawa over land vervoerde. Met de Sawanibotosula maak je geen grappen. Je trekt je boot op het land om de sula heen. Over gekapte stammetjes die van achteren naar voren werden verplaatst, | |
[pagina 11]
| |
rolde de boot meter voor meter naar de plek waar ze weer te water gelaten werd. Ons basiskamp bleek een aan- en afmeerplaats te zijn. | |
Dag 6De volgende morgen vroeg vertrokken we, nog met slaap in de ogen, naar Palumeu. We maakten een sanitaire stop in Mopo Kampu. Ook gebruikten we daar onze maaltijd. Toen we afmeerden bij de steiger van Palumeu, hoorden we luidop zeggen: ‘Dames en heren, uitstappen. We zijn er.’ We vielen bijna om van verbazing. Yaka kon praten. | |
Dag 7Op deze dag keerden we met het vliegtuig terug naar Paramaribo. Het was gek om weer terug te zijn in de drukte van de ‘bewoonde’ wereld. We namen afscheid van Bob, Nancy, Alan en Nancy's vader. De trip naar de Kasikasima was voor ons een onvergetelijke belevenis. |
|