Het leek erop dat Guillaume in een fort was. De muren waren van steen met kleine spleten als ramen. De granmisi leek alleen te wonen. In de eetzaal stond een houten tafel. Daarop lagen beschimmelde broodjes en oude korstjes kaas.
‘Ik heb nog wat vlees in de keuken, dat u mag klaarmaken’, zei de granmisi en ze bracht hem naar een plek waar een vuur brandde en iets op een aanrecht lag wat op een afgebeten pingobout leek.
‘Heeft u misschien wat zout en peper voor mij?’, vroeg Guillaume.
‘Neen, dat is te sterk voor mijn gevoelige tong.’
‘Heeft u misschien een teentje knoflook dan?’
‘Neen, dat kan mijn maag niet verdragen.’
‘Hoe wilt u uw vlees? Doorgebakken of een beetje kleur?’
‘Rauw. Zo rood dat het bloed ervan afdruipt’, zei de granmisi en Guillaume zag dat ze verheerlijkt met haar tong langs haar tanden ging.
O nee! Verbeeldde hij het zich of keek de granmisi nu naar hem?
Na een ongemakkelijk avondeten was het tijd om te slapen. Granmisi Duplesse wenste hem goedenacht en verdween.
Guillaume had geen slaap. Er was trouwens nergens een bed waarop hij kon gaan liggen. Hij besloot het fort te gaan verkennen. Overal lag stof en aan de muren en het plafond hingen dikke spinnenwebben. Guillaume ging kamer in, kamer uit. De kamers waren leeg en zijn gastvrouw was nergens te zien. Alleen in de laatste kamer stond een langwerpige kist.
Guillaume ging terug naar de eetzaal en liep door de gang naar de grote deur waardoor hij naar binnen was gekomen. De deur was vergrendeld. Hij wilde net de grendels opzij schuiven, toen hij plotseling op zijn hielen omkeerde.
‘Natuurlijk’, fluisterde Guillaume tegen zichzelf. ‘'s Nachts slaapt ze in de kist en overdag dwaalt ze rond, omdat ze geen rust heeft gevonden na haar dood.’