Op school kregen ze elke dag een uur les in de deugden van Visekkar. Maar Djalma vroeg zich af of Mlara zelf niet merkte hoeveel Visekkies de deugden aan hun puntschoenen lapten.
Mlara pakte een schaal met geroosterde maanpitten uit de voedselmachine en schoof die tussen de roodwitte groentenmix en de blokken basispuree.
‘Ga je handen wassen’, zei ze streng toen Djalma tegenover haar neerplofte. Hij trok een lang gezicht, maar liep toch naar de goudroze ontsmettingsstralen van de fontein in de eethoek.
‘Mlara...’, verbrak Djalma de stilte, nadat ze een tijdje zwijgend op hun pitten hadden gekauwd.
Ze gaf geen antwoord.
‘Hoe oud was ik precies toen we Aarde verlieten?’
Mlara kneep een oog dicht. Zo kon ze beter nadenken. ‘Je was nog een baby. Je kon al opzitten en ja.., je kon ook al kruipen. Ja dat weet ik nog. Je had een rode bal en als die wegrolde, kroop je erachteraan. En je stopte alles in je mond.
Verschrikkelijk was dat, ik moest steeds opletten dat je geen rommel in je mond stak. Ik denk dat je zeven maanden oud was.’
‘Gek hè, ik was zo klein dat ik me niets herinner van Aarde, maar toch weet iedereen hier dat ik van Aarde ben.’ Djalma zweeg.
Mlara boog zich over de tafel. ‘Nou en, wat geeft dat nou?’
Djalma werd kwaad. ‘Ach, jij begrijpt het ook niet. Ik ben van Aarde, maar eigenlijk weet ik niets van Aarde, Ik weet alles van Visekkar, maar toch ben ik geen Visekki en bovendien doen de Visekkies altijd alsof Aardemensen stom zijn.
‘Dat is niet waar’, zei Mlara.