‘Alsjeblieft’, zei ze vriendelijk. ‘Hoe heet jij?’
‘Ik ben Milton. Milton Wijk.’
‘Leuk, waarvoor ben je hier?’
‘Supermedicijn. Mijn moeder is ziek.’
‘O tyê, wat heeft ze?’
‘De dokter weet het nog niet. Hij denkt dat het één van die nieuwe virussen is. Ik mag niet bij haar komen. Ze ligt achter een scherm met een infuus in haar hand.’
‘Aaliyah, let even op de kip.’ De man liep naar Milton toe. Hij had zowel Hindostaanse als Javaanse trekken. ‘Ofa, Milton was het toch? Ik ben Jonah.’
PSSSSHHHHT floot de fles met het drankje toen hij de dop eraf wipte. Hij schonk een cup vol voor Milton. Het drankje was zo koud dat de damp ervan afsloeg.
Milton nam het graag aan.
‘De dokter zegt dat mijn moeder moet uitzieken, maar ik vertrouw het niet. Liever krijgt ze iets dat haar helpt.’
Jonah knikte. Hij dronk zijn cup in één teug leeg. Hij wenkte Milton om mee te komen naar een ruime, extra gekoelde kamer, zonder ramen. Overal stonden rekken tegen de muren met daarop grote glazen potten. Er was een doorzichtige cabine waarin takken met blaadjes en bloemen omgekeerd waren opgehangen.
‘De droogcabine’, zei Jonah.
‘Dat heb jij nodig.’ Jonah wees naar een extra grote, langwerpige pot met een kruimelige, bruine poeder. ‘Dit is hoe supermedicijnen worden gemaakt. Deze is van een Surinaamse plant die in het bos groeide. Toen de multinationals het oerwoud afbrandden om plaats te maken voor hun houtplantages stierf het bijna