weigerde gewoon mee te komen.’
‘Ze ziet er niet slecht uit’, zei Sibari, terwijl hij Sijone keurend opnam. ‘Maak je mond eens open.’
Sijone keek de man verbaasd aan.
‘Mond open’, blafte het viswijf en ze trok Sijone's kaken van elkaar.
‘Hmm. Haar gebit is in orde.’
Sibari betastte de spieren van haar bovenarmen. ‘Wat kost ze?’
‘Twee schalen goudpitten lijkt me niet slecht.’
Sibari had geen moeite met de prijs. ‘Hé, breng twee schalen hier’, schreeuwde hij naar een kleine jongen.
De vrouw woog de schalen in haar hand, knikte even en liep toen weg.
Met zijn stok wees Sibari naar een twee meter hoge krijtrots. ‘Ga daar maar helpen’, zei hij.
De dagen die volgden, gingen in een waas aan Sijone voorbij. Ze was steeds moe, want Sibari zag er met zijn stok op toe dat ze elke dag minstens vijfentwintig schalen goud vulde. Ze deelde haar werk, het oprapen van weggerolde krijtblokjes, met Tichli, een meisje van ongeveer dezelfde leeftijd.
Tichli haatte het slavenwerk. Elke dag op het akelige goudveld was er één te veel. Bokkig schopte ze tegen de goudsteentjes.
‘Werk een beetje door. Kijk eens hoe weinig schalen we hebben.’ Sijone ergerde zich. ‘Straks krijgen we weer geen rantsoen.’
‘Ach, wat maakt het uit? Dit is toch geen leven. Ik verlang naar vrijheid.’