‘Jeetje, Dip, ik had je zo dood kunnen trappen.’ zegt Dietje. Instinctief praat hij zachter dan anders, alsof hij bang is dat Dippo zijn normale volume niet zal kunnen verdragen.
‘Ja koe, daarom heb ik in je been gebeten.’ Dippo's stem klinkt ver weg. Ginga en Dietje moeten zich inspannen om hem te verstaan.
‘Wat is er met je gebeurd? Hoe kom je zo klein?’
‘Ik weet het niet. Het was plotseling warm, lekker warm, net alsof de zon op me scheen en toen, bijna op hetzelfde moment, schoot ik naar beneden. Alles om me heen werd honderd keer zo groot.’
Ginga kijkt om zich heen. De boomkruinen boven haar hoofd zijn minder dicht dan waar ze eerder hebben gelopen, maar toch komt het daglicht nog moeilijk door. Hier en daar zijn er lichtplekken in het bos, met veel schaduwspel. Vlak achter haar valt een bundel stralen toevallig ongehinderd naar beneden. Op de donkere bodem van het woud vormt het licht een heldere cirkel.
‘Daar moet de verkleinplek zijn’, zegt ze. ‘Ik heb ervan gehoord in de verhalen die onze mensen 's avonds vertellen.’ Het is onweerstaanbaar. Ginga steekt haar vinger uit naar het licht.
‘Ginga!’, roept Dietje.
Zijn gezicht, dat zich nu over haar heen buigt, is monsterachtig groot. Zijn neusgaten lijken wel grotten, gevuld met een ruige begroeiing. Ze schrikt als hij zijn mond openmaakt en een windvlaag haar pangi laat opwaaien.
Met twee vingers pakt hij haar voorzichtig vast bij haar middel. Ze zweeft door de lucht en dan staat ze op een licht welvend oppervlak met donkere groeven. Ze begrijpt dat het zijn handpalm is. Dietje gaat erbij zitten en Ginga volgt zijn voorbeeld, als ze merkt hoe instabiel zijn handpalm is.
‘Luister’, zegt Dietje. Het is duidelijk dat hij zacht praat, want Ginga kan hem