Lezen doet je goed. Leerjaar 7c
(2023)–Ismene Krishnadath–
[pagina 99]
| |
Misi MariaVanaf de dag dat Yaw een bloem had geschilderd, maakte hij dagelijks de werkkamer van misi Maria schoon. Terwijl hij zachtjes met zijn lap de flessen poetste, zag hij hoe ze zat te tekenen en schilderen op een grote plank die ze schuin op haar schoot hield. Als ze 's middags stopte, moest Yaw de verfbakjes buiten bij de put schoonmaken en vers water klaarzetten voor de volgende dag. Want dat was ook zo vreemd; als ze een kleur wilde hebben, dan nam ze iets uit een vreemd doosje, deed dat op een plankje en roerde erin met het stokje en een beetje water. Dan ging ze met dat stokje over dat witte vlak dat ze papier noemde en er kwam een vlinder, een bloem, een beestje, van alles! Wonderlijk hoor.
Nu tekende en schilderde ze ook vruchten, alle vruchten. Op een ochtend had Yaw bij de sapotilleboom een paar mooie rijpe vruchten gevonden. Hij gaf eentje aan misi Maria. Ze kende de sapotillevrucht niet. Voorzichtig brak hij de vrucht open. | |
[pagina 100]
| |
‘O Yaw, wat mooi, kijk die pitten eens! Zulke prachtige pitten. Het lijken wel edelsteentjes!’, riep de misi blij.
Yaw begreep er niets van. Wat was er nou voor moois aan pitten?
Hij zei: ‘Misi kan tesi!’
‘Wat?’, vroeg ze verbaasd. ‘Is dit eetbaar?’
Yaw knikte en zei: ‘Tesi, misi kan tesi!’
Ze proefde een heel klein stukje. Lachend zei ze toen: ‘Maar dat is lekker! A switi, ay Yaw, a switi!’
Op dat moment kwam die ingimisi binnen. Ze had een stokje in de hand. ‘Misi, luku san mi feni’, zei ze wijzend op de drie rupsen op het stokje.
Misi Maria klapte blij in de handen.
‘Mooi, mooi Nila’, riep ze, ‘wat goed van je! Poti den dya.’
Ze wees op een bakje naast de tafel en Yaw keek toe hoe ze de rupsen van het stokje in het bakje lieten vallen.
‘Maar die bladeren... Pe den wiwiri de, Nila?’, vroeg de misi.
Tegen Yaw zei ze: ‘Rupsen eten bladeren; ze moeten flink wat eten, dat hebben ze nodig!’
Misi Thea was inmiddels ook in de kamer gekomen en keek naar de rupsen in het bakje.
‘Ja, de bladeren, ze moeten voldoende te eten hebben,’ zei misi Thea
‘Yaw, go teki wan tu wiwiri!’
Yaw ging vlug naar beneden en kwam even later met een handvol bladeren terug. De misi deed die ook in het bakje en zei: ‘En dan zullen we precies kunnen volgen hoe het gebeurt!’
Yaw vroeg zich af wat er zou gebeuren. | |
[pagina 101]
| |
De ingimisi zei glimlachend: ‘A boy no sabi, misi.’
Misi Maria zei plechtig: ‘Yu o si fa den woron disi o tron moy moy kapelka!’
‘O ten?’, vroeg Yaw verwonderd. Wat hadden die rupsen met vlinders te maken. Was dit weer een toverstreek van misi Maria?
Misi Thea zei: ‘A no tide. Wakti, yu o si.’
De volgende dag was Yaw vroeg weer in de kamer. Hij keek als eerste in het bakje van de rupsen. Nou, daar was niets te zien. De bladeren die hij had gebracht, lagen nu verwelkt in het bakje en de rupsen zagen er niet uit alsof ze iets ervan hadden gegeten. Misi Thea kwam de kamer binnen. Ze zei dat hij zachtjes moest doen, geen herrie maken want haar moeder was ziek en zou die dag niet uit bed komen. Toen hij de hele kamer had schoongemaakt, keek hij nog eens in het bakje. Die rupsen lagen heel stil. Ze bewogen niet, maar misschien hoorde dat wel zo.
De volgende drie dagen hoefde hij helemaal niet in huis schoon te maken omdat misi Maria nog steeds ziek was en het heel stil moest zijn. Yaw was op het erf bezig en ging met één van de mannen mee naar de kostgrond. Ze brachten twee bossen bananen en een grote zak tayer naar de kukru. Op een middag mocht hij met Amos mee om te gaan hengelen. Amos had zes hengels in de korjaal. Ze gingen een klein stukje de rivier op en sloegen daarna af in een kreek. Amos wist een plekje waar er veel vis was. Het kreekje was smal en het was er donker. Amos legde achter elkaar vier hengels in het water en Yaw mocht twee doen. Amos had gelijk. Meteen gingen de dobbers omlaag. Ze vingen krobia's, pataka's en Amos ving zelfs een grote anyumara. Hij moest in de korjaal staan om de vis op te halen. Terwijl Yaw een krobia van zijn hengel haalde, kreeg hij de schrik van zijn leven. Een blauwgroene waterboa lag opgekruld op een dikke tak vlak boven het water. Yaw zag dat de slang heel aandachtig naar hem keek. ‘Amos luku!’, zei Yaw angstig, maar Amos lachte en zei: ‘No frede, a si yu keba, ma efu yu no e du noti, a no o du noti!’
Yaw dacht dat misi Maria deze aboma zeker graag zou willen hebben in één van haar flessen. Hij zou maar niet vertellen dat hij dit gezien had, anders wilde ze misschien dat ze die aboma zouden vangen en dat durfde hij niet. ‘Maar het zou toch ook niet kunnen, want ze heeft niet zulke grote flessen’, dacht hij. Dat stelde | |
[pagina 102]
| |
hem gerust.
Ze hadden een hele korf vissen toen ze terug gingen. Aan de waterkant naast de steiger maakten Yaw en Amos de vissen schoon. Ma kreeg heel wat en alle mensen, zelfs de misi, konden dagenlang smullen van gebakken en geroosterde vis.
Toen misi Maria beter was, mocht Yaw weer met zijn emmer en lap de werkkamer binnen. Hij ging meteen naar het bakje met de rupsen kijken. Ach, ze waren alle drie dood!
‘Misi luku. Den dede!’, zei hij teleurgesteld tegen misi Maria.
Ze keek en zei: ‘Ja, dat is jammer, maar ik denk dat we ze de verkeerde bladeren hebben gegeven. Ga dit maar wegdoen Yaw. Go trowe! Den wiwiri disi no bun!’
Yaw ging met het bakje naar buiten. ‘Was misi nu boos?’, vroeg hij zich af. Zou hij gezweept worden? Hij had immers die verkeerde bladeren gebracht. Op de plantage zweepte de basya je als je iets verkeerds deed. Hier had hij nog niet gezien dat iemand gezweept werd, maar je kon maar nooit weten. Schoorvoetend kwam hij terug met het lege bakje. Hij keek verlegen naar de misi, maar ze was niet boos.
Ze zat aan haar tekentafel en zei: ‘Yaw, un musu luku bun! Ik denk dat iedere rups zijn eigen specifieke blad moet hebben. Dit waren zeker niet de juiste. We moeten goed opletten wat we doen. Wie een rups vindt, moet meteen het goede blad meenemen.’
Yaw wist precies waar hij mooie rupsen had gezien en op welk blad. Bij de boom met die grote witgele bloemen. Deze misi wist zeker niet dat alle kinderen bang waren van rupsen, omdat sommige je akelig konden branden. Brandwurmen!
Maar als misi van die wurmen hield, zou hij toch een paar gaan vangen! Nadat hij zijn werk had afgemaakt, ging Yaw bij de boom kijken. Ja, daar waren vier van die akelige brandwurmen. Hij plukte wat van die grote bladeren, schoof de rupsen op een blad en bracht die voor de misi. Ze was opgetogen.
‘Yaw, prachtig hoor! En is dit het blad?’
‘Ja misi, disi bun. A woron e nyan den wiwiri disi.’ | |
[pagina 103]
| |
Samen met de misi deed hij ze in het bakje en legde de bladeren naast ze. De rupsen begonnen meteen aan de bladeren te knagen.
‘Luku! Misi si?’, riep hij triomfantelijk.
‘Goed zo!’, zei misi Maria, ‘en nu moeten we elke dag kijken en opletten! Weet je wat? We gaan ook een paar vlinders vangen. Wil je helpen om vlinders te vangen?’
Yaw keek haar aan. Ze maakte een gebaar met haar arm en herhaalde ‘Vlinders vangen! Tamara’, en toen wees ze op zichzelf en op hem.
Yaw begreep het. Ze zouden morgen samen vlinders vangen.
‘Ja misi’, zei hij. ‘Ja misi.’
‘Goed dan, kon fruku. Yu kan go na oso now!’ |
|