Lezen doet je goed. Leerjaar 7c
(2023)–Ismene Krishnadath–
[pagina 94]
| |
Yaw schildert een bloemZes weken later wist Yaw het nog steeds niet. Hij begreep weinig van de plaats waar hij nu woonde. Ta Yusu had ooit verteld dat er veel plantages waren. Overal werd er geplant en werd iets gemaakt en overal werkten veel zwarten. Maar hier werd niets gemaakt. En hier waren ook niet veel zwarten om te werken. De dag nadat hij het huis had gedweild, waren er meer zwarten gekomen: twee mannen, vier vrouwen en nog een grote jongen die Amos heette. Eén van de vrouwen was in de kukru samen met ma. Die andere vrouwen en die mannen werkten niet op velden of in een kookhuis of timmerloods, want die waren er niet. Ze werkten op een grote kostgrond met bananenbomen, cassave en tayer en zorgden voor de koe en de kippen. Er was geen boot en ook geen botenhuis. Er was wel een kleine korjaal, waarin Amos vaak wegging.
Maar vooral... er was geen witte masra! Hun eigen bigi masra was de volgende dag in zijn boot weggegaan. Hier waren alleen die twee witte misi's en die ingivrouw!! Die oude heette misi Maria en die andere was misi Thea. Waarvoor waren die misi op de plantage? Deden ze iets? Wat deden ze dan? | |
[pagina 95]
| |
Yaw wist het niet.
Elke ochtend vroeg moest hij naar het huis gaan, schoonmaken, vegen en dweilen. Die ingivrouw keek of hij het goed deed. Die twee witte misi zag hij niet veel, want ze waren dan in het andere deel van het huis. Hij hoefde niet hard te werken en als hij klaar was, mocht hij bij ma in de kukru gaan en daar kreeg hij eten. Daarna kon hij doen wat hij wilde. Hij had eerst het terrein verkend. Daarom wist hij dat er geen suikerrietvelden waren, geen katoen- of tabaksvelden en ook geen loodsen om in te werken.
Vruchtbomen waren er veel op het erf dichtbij de drie slavenhuisjes. Behalve de guave- en kersenboom, waren er nog een appel-, een sterappel- en een manjaboom. Het was geen manjatijd en de manjaboom had geen vruchten, maar Yaw at appels en guaves. Hij klom in de sterappelboom en at zoveel sterappels dat zijn lippen op elkaar plakten. Heerlijk! Niemand zei dat het niet mocht! Alleen jammer dat er geen andere kinderen waren. Maar Amos was aardig, die had hem geholpen om een pijl en boog te maken en nu leerde Amos hem schieten. Die misi Maria en misi Thea zag hij nauwelijks, want ze waren meestal in het andere deel van het huis. Wat ze daar deden, wist hij niet.
Vanmorgen had die ingimisi hem een printabezem gegeven en gezegd dat hij het erf moest schoonvegen; alle droge bladeren naar achteren brengen en later de hoop dorre bladeren verbranden. Met de bezem in de hand, zag Yaw even later hoe misi Maria het trapje afkwam.
‘Odi misi’, zei hij.
Ze knikte hem vriendelijk toe. ‘Odi Yaw.’
Ze liep naar de krerekrereplant en bleef daar staan. Yaw zag dat ze geconcentreerd naar de bloemen keek. ‘Waarom keek ze zo lang’, dacht hij. ‘Was er misschien iets daar? Een vlinder of een bij?’
Hij zag hoe ze voorzichtig een paar takjes met bloemen afsneed.
Terwijl ze terugliep, zei ze: ‘Yaw, kom met je emmer en je lap straks bij me’, en ging naar binnen.
Yaw schrok. Waarom moest hij bij de misi komen? Zou hij straf krijgen? Had hij | |
[pagina 96]
| |
soms iets verkeerds gedaan? Toen het erf helemaal schoon was, haalde hij water in zijn emmer en liep de trap op. Op een tree lag één van de bloemen die de misi net geplukt had. Als ik die voor haar breng, zal ze zien dat ik niets fout wil doen, dacht hij.
In huis klopte hij op de kamerdeur, deed de deur open en ging naar binnen. Twee stappen deed hij in die kamer, bleef staan en keek verbaasd om zich heen. Wat was dit?
Aan de muren van de kamer hingen overal opgeprikte vlinders, kakkerlakken, spinnen, kevers en torren. Hij griezelde, maar de misi lachte weer vriendelijk naar hem. Ze had een flesje met de krerekrerebloemen in haar hand.
Ze zei: ‘O, Yaw! Je bent er!’
‘A disi ben fadon’, zei hij terwijl hij haar de bloem gaf.
‘Goed, jongen, luku mi e pot en dya,’ zei ze, terwijl ze de bloem aannam en ook in het flesje deed.
‘Yu o krin dya tu?’
Ze zette het flesje op een lange houten tafel, die tegen de wand stond. Yaw schrok zo erg, dat hij een stap achteruit deed. Op die tafel waren veel glazen potten en in die potten allerlei enge beesten: een slang, leguaan, grote spin, sapakara, kikkers, een kleine kaaiman en zelfs een kwikwi.
Wat was dit? Waarom hield de misi die beesten hier? Wie was deze misi? Deed ze aan bonu? Was ze een tovenares? Hij wilde weg uit die kamer, maar misi Maria hield hem bij de schouder en zei: ‘Kijk, hier moet je ook stof afnemen. Met je natte lap alle potten schoonmaken en de tafel ook.’
Toen ze zag hoe angstig hij keek, lachte ze weer en zei: ‘Ze doen je niets, ze zijn al dood! Kijk, ze zijn op sterk water en dat doe ik om ze goed te kunnen bestuderen!’
Hoewel hij niet alles verstond, begreep hij haar toch wel. Hij knikte en maakte zijn lap nat. Ze nam die uit zijn hand en zei: ‘Goed, maak alles mooi schoon.’
Ze pakte de pot met de slang op en veegde erover. ‘Yu e si? No frede!’ | |
[pagina 97]
| |
Ze gaf de fles aan Yaw die hem voorzichtig aanpakte en op de tafel zette. Yaw veegde alle flessen met zijn lap en ook de tafel. De misi keek toe hoe hij het deed. Toen hij klaar was, ging ze op de stoel bij de tafel zitten. Yaw maakte nog een lange bank met grote flessen schoon. Ondertussen keek hij de kamer rond. Overal stonden van die rare dingen. Op een bankje naast de tafel was een houten bak met daarin iets dat niet dood was, want hij zag veel gewriemel.
En wat deed ze met die bloemen? Op tafel lag iets wits. Hij zag haar handen bewegen. Met een stokje in de hand deed ze iets met die bloemen. Hè!!? Dat waren niet de bloemen in het flesje; of toch wel? De misi keek op en zei: ‘Kijk Yaw; ik schilder die bloem. Ik moet de juiste kleur hebben.’
Hij schudde zijn hoofd, want hij begreep het niet. Met het stokje in de hand gaf misi een paar streekjes over dat witte en daar zag Yaw hoe er een bloem kwam. Nee, hoe kon dat? Nu wist hij zeker dat deze misi een tovenares was. Hij wilde weg, hij wilde niet bij deze bonuvrouw zijn, maar ze wees op het takje met bloemen in het flesje en zei vriendelijk: ‘Dank je dat je dit gebracht hebt. Wat vind je van de tekening?’
Hij schudde zijn hoofd, want hij verstond het niet echt. Toch begreep hij wat ze gevraagd had en aarzelend antwoordde hij: ‘Mooi.’
Ja, het was een mooie bloem, net als die echte bloem, maar hoe kon dat? ‘Kom hier’, zei de misi.
Ze gaf hem dat stokje en zei: ‘Nou jij! Probeer maar!’
Onzeker keek hij naar het stokje in zijn hand en zag dat er aan de onderkant een kwastje was.
Toen pakte de misi zijn hand vast en bewoog die over dat witte. Hij zag hoe daar ook een bloem kwam.
‘Kijk zo schilderen we, Yaw kan het ook’, zei misi Maria.
Yaws mond viel open van verbazing! De misi nam het stokje over en tekende met vlugge streken nog een bloem.
‘Zie je wel’, zei ze. | |
[pagina 98]
| |
Yaw besefte dat hij iets nieuws leerde. Gespannen bleef hij kijken naar wat misi Maria deed. Ze schilderde veel bloemen en toen, ja... toen schilderde ze nog iets.
Yaw keek ademloos toe hoe er op dat witte vlak opeens een vlinder bij die bloem was. Oooh! Dit was echt toveren!
Misi stond op, liep naar de muur waarop plankjes met de opgeprikte vlinders en wenkte Yaw om dichterbij te komen.
‘Kijk die vlinders. Zijn ze niet mooi?’
‘Ja misi, mooi ja’, antwoordde Yaw. Hij keek goed. Waren die ook geschilderd? Nee, dit waren echte vlinders. Maar waarom waren die op een plankje geprikt? Vlinders vlogen toch buiten!! |
|