Lezen doet je goed. Leerjaar 7c
(2023)–Ismene Krishnadath–
[pagina 90]
| |
Een nieuwe woonplaatsMa en Amba sliepen nog. Zachtjes kroop Yaw naar de deur van het hutje en ging naar buiten. Hij hoorde vogeltjes roepen en zag een stondoifi opvliegen. Hij rook ook iets bekends. Hij haalde nog eens diep adem; ja, dat was de geur van rijpe guave. Niet ver van de hut groeide een guaveboom en die hing vol vruchten. ‘Er wonen hier zeker geen kinderen’, dacht Yaw, ‘die zouden al die vruchten allang hebben opgegeten.’ De grond was ook bezaaid met vruchten, sommige al half verrot. Mocht hij plukken? Hij wist het niet. Voor alle zekerheid plukte hij niet, maar zocht op de grond naar vruchten die nog niet helemaal geel en zacht waren, want rijpe guave zat altijd vol vieze, witte wormpjes. Hij vond drie die er nog goed uitzagen en ook stevig aanvoelden. Terwijl hij die gretig opat, zag hij dat er een eindje verder ook een kersenboom was, waarvan de rode vruchtjes naar hem lonkten.
Hij was net bezig kersen op te rapen, toen hij ma's stem hoorde. Amba was ook al opgestaan. Ze moesten met ma mee naar de waterkant. | |
[pagina 91]
| |
De boot lag nog bij de steiger. Twee roeiers sliepen in de boot en twee sliepen op de steiger. Ma ging met de kinderen het water in. Ze beval Yaw om zich goed schoon te wassen en zelf nam ze Amba onder handen. Die werd geschuurd alsof ze een pot was die moest gaan glimmen. Ma waste zichzelf ook en sloeg een pangi om. Daarna deed ma hun elk ook een pangi om. Tevreden keek ze naar de kinderen die fris gebaad naast elkaar stonden met hun pangi om. Ze zei: ‘Kon, wi o si den misi!’
Yaw vroeg zich af wat ze bedoelde. Hij wist dat er op de suikerplantage een misi woonde, maar die kreeg hij nooit te zien. Wie waren die misi van dit huis en waarom moesten hij en Amba ze gaan zien? Ma liep al. Hij kon niets anders doen dan achter haar aan te gaan. Ma klom de trap aan de achterkant van de bigi oso op, aarzelend gevolgd door Yaw en Amba.
Op het grote achterbalkon van het huis zaten een oudere en een jonge witte vrouw in grote stoelen. De jonge vrouw stond op en kwam ze tegemoet. Ze had een vriendelijke lach op haar gezicht.
Yaw en Amba zagen voor het eerst witte vrouwen. Amba werd bang. Haar lip trilde alsof ze wilde huilen, maar ma siste ‘tantiri’. Yaw was niet bang. Al waren ze wit, hij wist meteen dat dit vrouwen waren. Dat zag hij aan hun gezicht en ook aan hun lichaam, al waren de vrouwen van top tot teen bedekt met lappen stof. Dat waren hun kleren. Net als de witte mannen anders waren dan de zwarte mannen, waren deze witte vrouwen ook anders dan de zwarte vrouwen. Hij vond ze beslist niet mooi. Die oude vond hij zelfs lelijk; vooral omdat ze ook nog een rare, ronde doek op haar hoofd had.
Er was nog een andere vrouw. Zij had lang glimmend haar dat in een vlecht op haar rug hing. Ze had een pangi om. Yaw wist dat zij een Inheemse was. Er kwamen wel vaker Inheemsen naar de plantage. Zou zij een slavin van de witte vrouwen zijn?
Die twee witte vrouwen zeiden heel wat tegen ma, die af en toe knikte en ‘ja misi’ zei. Yaw verstond bijna niets van wat ze zeiden. Hij vroeg zich af of zijn moeder ze wel verstond, want die vrouwen spraken zo raar.
Maar toen zijn moeder op hem en Amba wees en ‘Yaw’ en ‘Amba’ zei, begreep hij dat die vrouwen hadden gevraagd hoe ze heetten. Hij hoorde het woord | |
[pagina 92]
| |
kukru. Hij zag dat ma knikte. Zou ze naar de keuken gaan? Ja, ze draaide zich om, pakte Amba bij de hand en liep het trapje af.
Yaw liep ook naar de trap, maar toen zei de oude witte vrouw: ‘No Yaw. Yu tan dyaso.’
Yaw schrok. Hij wilde niet blijven. Wat moest hij hier met die witte vrouwen blijven doen. Hij wilde met zijn moeder mee, maar de witte vrouw lachte vriendelijk en zei: ‘Kom maar!’
Ze legde haar hand op zijn schouder en bracht hem naar binnen. Hij stond nu in een kamer! Yaw had nog nooit een bigi oso van binnen gezien. Verbaasd keek hij om zich heen. Wat was dat? Wat waren al die dingen? De Inheemse vrouw kwam erbij. Ze had een emmer met water en een lap en wees hem hoe hij de lap moest nat maken, uitwringen en met die vochtige lap vegen over alle grote en kleine voorwerpen. Ze bleef staan kijken tot ze vond dat hij het goed deed. Daarna ging ze weg. Af en toe kwam ze terug om te kijken hoe ver hij met het werk was.
Hij was een hele tijd bezig met allerlei voorwerpen die overal in de kamer stonden. Toen dat klaar was, bracht de vrouw een emmer schoon water en een grotere lap. Ze liet hem zien hoe hij nu met de natte lap over de vloer moest vegen. Het was een beetje als het schoonmaken van de boten bij Ta Yusu. Maar hier moest hij op zijn knieën over de vloer kruipen. Na een tijdje begonnen zijn knieën pijn te doen van het lang geknield gaan.
Eindelijk was hij bij het einde van de kamer. Hij stond op om de bank, die er stond, opzij te schuiven. Er lag veel stof en toen zag hij een spin vanachter de bank komen. Die moest hij natuurlijk dood trappen. Net wilde hij dat doen of daar was opeens die oude witte vrouw, die hem bij de arm pakte en riep: ‘No, no!’
Ze had een doekje in haar hand en sloeg daarmee op het insect. Daarna pakte ze hem voorzichtig in de doek op en draaide haar hand met de doek om. Ze bekeek de spin langdurig. Ze leek Yaw helemaal te zijn vergeten. Met de spin nog in de doek in haar hand liep ze langzaam naar een andere kamer waarvan ze de deur dicht deed.
Het was een raadsel voor Yaw. ‘Waarom keek ze zo? Had ze nog nooit een spin gezien?’, dacht hij. ‘Waarom mocht hij die niet doodmaken?’ | |
[pagina 93]
| |
Hij pakte zijn lap weer op en ging verder met de vloer. Na een poosje ging de deur van de andere kamer weer open. De misi had niets in haar handen. Waar was de spin? Wat had ze ermee gedaan? Opgegeten misschien? Het zou best kunnen, want witte mensen deden alleen rare dingen. Het zou hem niet verbazen als de misi de spin had opgegeten.
Nadat Yaw ook de vloer van het balkon en de trap had gedweild, mocht hij naar zijn moeder in de keuken gaan. Ma had een kalebas met gekookte tayer en zoute vis voor hem klaargezet. Terwijl Yaw at, vertelde Amba dat ze ma had geholpen met groenten plukken en wassen. Ze was al zes jaar en groot genoeg om dit soort werkjes te doen. Nadat Yaw gegeten had, moest hij ma helpen de kukru schoon te maken.
Toen ze klaar waren, gingen ze naar de hut waar ze die nacht geslapen hadden. Toen pas kon Yaw aan zijn moeder vragen wat hij al zo lang wilde weten. Waarom waren ze hier en zouden ze hier blijven? Wie waren die twee vreemde witte vrouwen en wat deden ze hier? Hij had ma nog niets verteld over de spin.
Ma wist niet veel. Het enige dat de bigi masra had gezegd, was dat ze voortaan hier zouden wonen. Ze zouden blijven net zo lang als die twee misi wilden.
‘Zie ik die anderen van de plantage dan nooit meer?’, vroeg Yaw. ‘Wie helpt dan Ta Yusu?’
‘Mi no sabi boy, mi no sabi’, antwoordde zijn moeder. |
|