gedaan heeft om hen te vinden.’
Stil ging mama Mila dokuns maken. De tranen liepen over haar wangen.
Vader zei: ‘Arki Indri. Jij bent de jongste, maar je hebt goede eigenschappen. Je gaat recht op je doel af en laat je niet afleiden. En je weet altijd je goede humeur te bewaren. Neem ons laatste paard en breng het veilig weer thuis. Ga, mi boy. Ik heb niet veel geld om je mee te geven, maar je karakter is meer waard. Blijf jezelf. Ma en ik zullen voor je bidden.’
Indri nam afscheid en rende het huis uit, zonder nog een keer om te kijken. Op het erf besteeg hij het paard, dat reeds stond te trappelen van ongeduld. In snelle draf vloog hij het erf af. Hij ging dezelfde richting als zijn twee broers. Hij reed de hele dag door en ook de nacht.
De volgende dag stopte hij bij de eerste bolletrieboom om uit te rusten. Zijn knieën trilden. Wat was hij moe!
Hij haalde zijn tas met dokuns voor de dag en begon te eten. Plotseling stond er een krabdagu voor hem. Waar kwam die vandaan? Hij had hem niet zien aankomen.
‘Odi, mi konu’, sprak de krabdagu.
‘Odi, mi krabdagu’, antwoordde Indri vriendelijk. ‘Waarom noem je mij koning? Ik ben geen koning, maar de zoon van een eenvoudige landbouwer, die helaas door het noodlot is getroffen. Hij is blind.’
‘U mag wel de zoon van een landbouwer zijn, maar toch bent u een koning’, antwoordde de krabdagu. ‘Alle mensen die edelmoedig zijn, zijn koningen of koningskinderen. Ik zoek altijd het edelmoedige in de mens, daarom begin ik ze met koning aan te spreken. Wat doet u hier, mijn koning?’
‘Ik ben op weg naar Ana Bolindo-kondre’, antwoordde Indri.
‘U zoekt het levenswater’, veronderstelde het wonderlijke dier.
‘Ja’, zei Indri verbaasd. ‘Om mijn blinde vader weer beter te maken. Maar ik zoek ook mijn twee broers die deze zelfde weg zijn opgegaan. Zij gingen ook om vader te helpen. Eerst ging Jakopu, mijn oudste broer. Toen Jusu, en ze zijn nog steeds