Ze gingen aan de slag met het tuingereedschap.
Diezelfde avond sprak ze voor het eerst met haar oom. Hij had een knap, maar verdrietig gezicht en bleek helemaal geen boeman. Hij vertelde dat hij een paar maanden op reis moest.
‘Wat wil je om mee te spelen?’, vroeg hij.
‘Een beetje aarde om te planten’, zei Mary.
Ze zag een vlaag van trieste herinnering over zijn gezicht trekken.
's Nachts werd Mary wakker van gehuil. Toen ze uit bed stapte en op het geluid afging, kwam ze weer in de verboden gang. Dit keer opende ze de deur. Een jongen lag in bed: Colin Craven.
‘Waarom heeft niemand me verteld over jou?!’, riep Mary.
‘Ik moet hier liggen, anders krijg ik een bochel’, zei Colin bedroefd.
Mary beloofde hem vaker op te zoeken, maar toen ze Martha de volgende dag vertelde over Colin, reageerde het dienstmeisje geschrokken.
‘Je had niet moeten gaan!’, riep ze.
Maar Mary ging toch en haar gezelschap deed Colin goed, want al snel kon hij uit bed en in een rolstoel zitten. Mary vertelde hem over India, over de heidevelden om het huis heen en over haar vriend Dickon.
Colins arts, die ook een neef van zijn vader was, had hem verteld dat hij jong zou sterven. Dokter Craven, die alles zou erven als Colin stierf, wilde niet dat Mary bij Colin kwam.
‘Te veel opwinding maakt je zieker’, zei hij.