‘Ik heb geen idee’, zei Hoedenmaker.
‘Ik ook niet’, zei Maartse Haas.
Alice zuchtte. ‘Kunnen jullie niets beters doen met je tijd dan het te verspillen aan het geven van raadsels zonder antwoorden?’
‘Als je Tijd even goed kende als ik, zou je niet zo praten’, zei Hoedenmaker. ‘Tijd is geen het, Tijd is een hij.’
‘Ik begrijp u niet’, zei Alice, weer zo beleefd mogelijk.
‘Natuurlijk niet!’, riep Hoedenmaker minachtend. ‘Jij hebt nog nooit met Tijd gesproken.’
‘Misschien’, durfde Alice voorzichtig tegen te spreken, ‘maar ik weet dat de tijd vreselijk lang duurt als ik op muziekles ben.’
‘Dat verduidelijkt alles!’, riep Hoedenmaker. ‘Hij kan er niet tegen als je van hem baalt. Je moet hem te vriend houden. Dan doet hij alles voor je. Bijvoorbeeld:
Stel dat je muziekles negen uur 's ochtends begint, dan geef je hem zachtjes een hint en voordat je denkt, wijst de klok twaalf uur, tijd voor de lunch.’
‘Dat zou geweldig zijn..., alleen zou ik dan niet hongerig zijn’, zei Alice bedachtzaam.
‘Hmmm’, gaf Hoedenmaker toe, ‘maar je kan het zo lang als je wilt twaalf uur laten blijven. Dan word je vanzelf hongerig.’
‘Zullen we van onderwerp veranderen’, kwam Maartse Haas tussenbeide.
‘Vertel ons een verhaal.’
‘Ik ken geen enkel verhaal’, zei Alice.
‘Dan moet Slaapmuis het doen’, riepen Maartse Haas en Hoedenmaker tegelijk.