Ze hoort voorop de eerste auto's al optrekken. Met de overige kranten tussen haar linkerarm en haar borst geklemd rent ze tussen nog stilstaande auto's terug naar het trottoir, nog net een bromfietser ontwijkend.
‘Meisje, wees voorzichtig met je wisselgeld’, zegt bezorgd een voorbijgaande meneer. ‘Sta je hier alleen te verkopen?’
‘Nee, meneer’, antwoordt Lucenda. ‘Mijn oma staat om de hoek en mijn opa staat aan de overkant.’
Op een avond is het heel druk met de krantenverkoop. Als ze teruggaan naar huis vraagt Lucenda aan oma waarom zoveel mensen die dag een krant wilden kopen. Oma kan niet zo goed lezen, maar ze heeft wel iets op de radio gehoord over mensen die lang geleden waren doodgeschoten.
Thuis vraagt Lucenda mama er ook naar. Haar moeder is verpleegster. Ze moet naar de nachtdienst, maar ze weet wel wat er aan de hand is.
‘O’, zegt ze. ‘In 1982, op 8 december, zijn vijftien mensen vermoord. Daarom spreken ze ook over de decembermoorden. Jij was toen nog niet geboren. Na al die jaren gaan ze eindelijk onderzoeken wat er precies is gebeurd op die dag.’
Mama lijkt niet erg onder de indruk te zijn. ‘Ach kind, er zijn nog veel meer mensen vermoord in Suriname. Al eeuwen moorden ze in het land.’
Ze geeft Lucenda een haastige zoen en loopt naar de deur. Lucenda loopt met haar mee, omdat ze nog iets wil zeggen.
‘Ma, ik heb geen zin meer om kranten te verkopen, want die mensen doen zo wild. Bijna rijden ze je omver.’
‘Lucenda, dan moet je heel goed uitkijken, meisje. Je ziet toch hoe hard ik werk om wat te verdienen? Maar het is niet genoeg voor ons allemaal.’
Ze wonen met zijn zevenen in een klein huis. Behalve opa, oma, mama en Lucenda zijn er ook Clyde, Whitney en Michael. Dat zijn de broertjes en het zusje van Lucenda. Lucenda's vader is niet meer in leven. Hij was politieman.
Tijdens zijn werk is hij doodgeschoten.