Het enige kledingstuk dat hij draagt is een lendendoek van glanzend geel weefsel, die met een gouden band om zijn middel is bevestigd. Hij heeft geen sieraden aan, maar als hij beweegt glinsteren overal op zijn lichaam fijne puntjes goudstof. Zijn dikke zwarte haar, dat tot op zijn schouders hangt, is doorspekt met gouden draden.
‘Ik ken jou’, zegt hij als Ginga voor hem neerknielt en de anderen wenkt hetzelfde te doen. ‘Ben jij niet de dochter van mijn broer, de piaiman, en de vrouw van het meer.’
Alex' mond valt open. Kiki en Babette gapen het Saramaccaanse meisje aan. Siekhie en Dippo fluiten zachtjes en Ede knikt bij zichzelf. ‘Als hij het niet had gedacht.’
Ginga gaat onverstoord verder. ‘Zeker Hoogheid, Ginga is mijn naam.’
‘Welkom mijn kind, ik zie dat je vrienden hebt meegebracht. Wat brengt jullie hier? Zoeken jullie goud?’
‘Nee Hoogheid, we zoeken zijn broertje.’ Ze wijst naar Ede. ‘Hij moet op het eiland zijn.’
De koning laat zijn blik op Ede rusten. ‘Dan moet je de woestijn in, mijn zoon.’ Zijn stem klinkt bezorgd. ‘Het is een harde tocht. Ik kan mij de laatste keer niet meer herinneren dat iemand de woestijn is overgestoken en ik zit hier al vijfhonderd jaar. Ik raad je aan je goed voor te bereiden. Haast je niet, verpoos een tijdje met ons.’
Hij glimlacht naar Dippo en Siekhie. ‘Ik wed dat jullie hongerig zijn. Tast toe en geniet zolang je hier bent.’ Hij maakt een breed gebaar met zijn hand. ‘Dat geldt voor jullie allemaal.’
Hij stapt van zijn troon en helpt Ginga op haar voeten. ‘Ik zie dat er ook blanken onder je vrienden zijn, Ginga.’
Kiki doet een stapje achteruit, maar de koning stelt haar gerust. ‘Wees niet bang, kleintje. Ik vind het een eer om jullie hier te hebben en ik denk dat jullie me kunnen helpen. Vroeger zochten vele blanken naar mijn rijk, maar slechts één is erin geslaagd het te bereiken. Dat moet zo'n vierhonderd jaar geleden zijn.
Helaas hebben we nooit veel plezier met hem beleefd. Hij is de ongelukkigste van mijn onderdanen. Ik denk dat hij eenzaam is, als enige witte tussen het gouden volk.’