‘Wikash, waarom sta jij hier zo alleen?’, vroeg Keelie. ‘Vind je de kinderen van onze klas niet leuk?’
Wikash vertelde dat hij zijn klasgenoten wel leuk vond, maar dat iedereen afstand van hem hield. Dat was ook zo geweest op zijn oude school, waar ze ook niet met hem wilden praten omdat ze dachten dat ze er ziek van konden worden.
Keelie knikte langzaam. ‘Ja, ik had zoiets over je gehoord. De kinderen zeggen dat je een gevaarlijke ziekte hebt die besmettelijk is. Ze zeggen dat je aids hebt.’
Er kwamen tranen in de ogen van Wikash van boosheid. Met trillende stem schreeuwde hij tegen Keelie: ‘Waarom vertellen jullie allemaal nare dingen over mij die niet waar zijn?’
Keelie deed geschrokken een stap achteruit. Ze had deze reactie niet verwacht van Wikash. Juf Lucy, die de beurt had in de pauze, zag dit gebeuren. Ze liep naar hen toe en vroeg wat er aan de hand was. Beide kinderen waren overstuur. Ze konden niet goed uit hun woorden komen.
‘Komen jullie even in de klas zitten’, zei juf Lucy. ‘Dan kunnen jullie wat kalmeren.’ Ze merkte dat andere kinderen de ruzie ook gezien hadden.
‘Er is niets aan de hand’, zei ze tegen hen. ‘Jullie kunnen rustig doorgaan waar jullie mee bezig waren.’
In de klas gaf ze Keelie en Wikash elk een cup stroop. Toen ze gekalmeerd waren, vertelden ze haar wat er gebeurd was. Juf Lucy wist wel wat er met Wikash aan de hand was en waarom hij weg was gegaan van de vorige school. Ze begreep dat ze iets moest doen. Anders zou hetzelfde gebeuren als wat er op de vorige school van Wikash was gebeurd.
De bel ging. De andere kinderen kwamen de klas binnen.
‘Je kan rustig naast Wikash zitten’, zei juf Lucy tegen Keelie. ‘Hij is helemaal niet gevaarlijk.’
Juf begon met de aardrijkskundeles, maar haar gedachten waren er niet helemaal bij. Ze bleef aan Wikash denken. Ze kon zijn tranen niet vergeten. Ze vond het