Kleine Willy Wind huivert. ‘Kan je je dat voorstellen Tommy? Waar nu het mooie bos is, zal er morgen een vlakte zijn met alleen ontwortelde, gebroken en kale bomen. Waar de bliksem ze heeft geraakt, zullen ze door zijn hitte zwartgeblakerd zijn.’
Tommy schrikt van het akelige verhaal van Kleine Willy Wind. ‘Maar..., maar..., ik ben vreselijk bang voor onweer Willy... dan hoe dan zou ik kunnen zorgen dat de bliksem en de storm het bos niet vernielen...?’
‘Tommy’, zegt Willy, ‘de bliksem vindt het heerlijk om met een grote knal in een boom in te slaan. Hij zoekt altijd de hoogste boom uit. Je moet in De Grootste Groenste Boom klimmen om de bliksem tegen te houden.’
‘Nee, nee, nee en nog eens nee, dat doe ik niet!’ roept Tommy angstig uit. ‘Als het dondert en bliksemt wil ik altijd bij papa gaan schuilen. Ik ga echt niet met je mee. Los het probleem zelf maar op.’
Als Tommy weer stil is, zegt Willy Wind: ‘Luister nou goed. Als de bliksem een kleine jongen in pyjama in de boom ziet, gaat hij in de war raken, want kleine jongens horen bij zo'n onweer thuis bij hun ouders te zijn. De bliksem schiet dan voorbij de boom, naar een plek waar hij geen kwaad meer kan doen.’
Tommy zucht.
‘Tommy, ik weet dat je het kunt. Ik blijf bij je, echt waar, totdat je de bliksem hebt weggejaagd.’
Willy praat en praat en praat...
Eindelijk zegt Tommy: ‘Nou, vooruit dan maar, maar denk eraan: ik vertrouw op jou!’
‘Natuurlijk Tommy’, zegt Willy, ‘maar er is nog iemand die je zal helpen. Let op de maan. Die kan goed boos worden als hij in zijn slaap wordt gestoord.’
Willy Wind gaat zitten zodat Tommy op zijn rug kan klimmen.
Even later zweven de twee vriendjes het raam uit. De nacht is zo vredig en stil, dat Tommy even vergeet dat er onweer op komst is. Hij ziet de sterren van dichtbij. Ze lijken allemaal te slapen. Ook de kleine wolkjes die voorbijdrijven. Dan zijn ze opeens boven Het Grote Groene Bos. De Grootste Groenste Boom