Een week ging voorbij. Birbal liet in deze tijd de tunnel naar de brandstapel weer afsluiten. In de tweede week kreeg Birbal er genoeg van om zich thuis te verstoppen. Hij verliet zijn huis om de maharadja te bezoeken. Maharadja Akbar was heel blij om Birbal levend en wel terug te zien.
‘Het was zo saai zonder jou, Birbal’, zei de maharadja. ‘Maar zeg me, hoe was je reis en heb je nieuws van mijn vader?’
‘Het was een gevaarlijke reis maar het was het waard. Uw vader maakt het heel goed en hij was blij met de geschenken. Er is slechts één ding dat hij mist, al was het niet zo belangrijk, zoals hij zei.’
‘Zeg me gauw, wat mist hij dan?’, vroeg de maharadja ongeduldig.
‘Hij kan niet geknipt en geschoren worden.’
‘Waarom niet? Zijn er geen barbiers in de hemel?’
‘Nog niet’, zei Birbal.
‘Wat vervelend voor hem’, zei de maharadja. ‘Het lijkt me niet zo fris. Kunnen niets voor hem doen?’
‘Jawel. Uw vader had een klein verzoekje.’
‘En dat is?’
‘Hij vroeg of hij de beste barbier van het land een tijdje mocht lenen.’
‘Natuurlijk kan dat’, zei maharadja Akbar blij. ‘Er is geen betere barbier dan onze hofbarbier.’
De maharadja liet de barbier meteen roepen en vertelde hem dat hij naar de hemel mocht.
‘Je bent gezegend om zo'n prachtige reis te maken. Maak je klaar, want morgen vertrek je.’
De barbier kon niets bedenken om zich hieruit te redden. Met een bleek gezicht stemde hij toe. Vanaf die tijd hielden de vijanden van Birbal zich lange tijd koest.