Les 12 Paranaware
‘Waar loop jij zo aan te denken, Paranaware? Kan ik je met iets helpen?’
Paranaware kijkt op naar haar opa, tusi Anoewaritjo.
‘Tusi, wil jij met mama praten? Naar jou zal ze zeker luisteren. Er komt iemand uit de stad om fluitles te geven en ik wil graag fluit leren spelen, maar mama vindt dat ik liever kan leren koken, anders vind ik later geen man.’
Tusi Anoewaritjo lacht. ‘Wie praat er over een man? Je bent nog veel te jong om aan een man te denken. Ga jij maar fluit leren spelen. Is je moeder soms vergeten wat je naam betekent?’
‘Wat betekent mijn naam dan, tusi?’
‘Paranaware, jij bent als de zingende golven van de zee. Die naam past bij je, want je bruist van leven, net als de golven. Soms kan je wild zijn, maar vaak ben je rustig en kalm. In ieder geval blijven de golven steeds rollen, en daarbij zingen ze steeds weer hun lied.’
Paranaware denkt na. Is ze soms wild? Ze weet het niet meer. Maar ze houdt wel van zingen. Als tusi Anoewaritjo zijn sambura bespeelt en de vrouwen in het dorp hun liederen zingen, kan ze niet stil blijven zitten.
Dan moet ze meebewegen op het ritme van de muziek. Toen ze het hoorde van die fluitles, was ze direct enthousiast. Met muziek bezig zijn, dat doet ze het liefst.
En dan is ze bij tusi Anoewaritjo goed terecht, want hij is de leider van een zanggroep en bespeelt ook de sambura, een inheemse trommel.
Paranaware wil graag weten hoe een sambura gemaakt wordt.
‘Eerst zoek je een boom met de geschikte houtsoort. De sumarubaboom is goed, want die heeft dat zachte, witte hout. Je weet wel, waar ook bezemstelen van gemaakt worden. Je kan ook het hout van de cederboom nemen. Van dat hout maken de Marrons hun houtsnijwerk’, vertelt tusi Anoewaritjo.
Paranaware kent de mooi versierde bankjes wel. Ze vindt het een hele kunst, om al die motieven in het hout te kerven.
‘Mijn sambura is gemaakt van cederhout.’ Tusi Anoewaritjo wijst naar